Ik schrijf nu even een stukje over uit
de grote pistolen en revolvers encyclopedie (van A.E. Hartink) uit het hoofdstuk
de ontwikkeling van het vuistvuurwapen; alles hierin gaat over pistolen maar gaat logischerwijs ook op voor geweren.
Rond 1470 bevestigde men de lont aan een bewegende arm, die met een hefboom naar zundgat kon worden geduwd. Dit systeem wordt aangeduid als het lontslot. Dit was al een hele stap voorwaarts, maar had ook een aantal nadelen. Bij harde wind, maar vooral bij regen verliep de ontsteking niet altijd vlekkeloos. Voor militair toepassingen was de lontonststeking, vooral in het donker, niet bijzonder handig. De gloeiende lont gaf immers de positie van de schutter prijs.
De volgende ontwikkeling was het radslot. Dit slot bestond huit een ronde metalen schijf met een spiraalveer. Deze veer werd met een sleutel opgewonden en vastgezet met een pal. Deze pal was weer verbonden met de trekker. Na het overhalen van de trekker kwam de pal vrij, die op zijn beurt weer de blokkering van de spiraalveer ophief. Hierdoor draaide de metalen schijf met een flinke snelheid terug en schraapte langs een vuursteen. Zo ontstond een vonkenregen die in een bakje werd opgevangen. In het bakje zat ook een beetje fijngestampt kruit dat door de vonken ontbrandde. Het bakje, de kruitpan genaamd, was verbonden met het eerder genoemde zundgat, zodat vlam van aanvuurlading overslaan in de hoofdlading in de loop. Het radslot was erg ingewikkeld en daardoor duur om te maken. Dit type geweren was dan ook minder geschikt en te kostbaar om er hele legers mee uit te rusten. Men ging dus op zoek naar een goedkoper alternatief. Dit werd de vuursteenonteking. In feite werden het wieltje en het veermechanisme gewoon achterwege gelaten.
De vuursteen werd in een beweegbare bek vastgeklemd, net als dit bij het lontslot het geval was. De arm met de vuursteenbek werd de 'haan' genoemd. Deze haan werd, tegen de druk van een bladveer in, gespannen. Een tweede type haan fungeerde als een soort aambeeld. Deze werd vlak boven de kruitpan geplaatst. Zodra de schutter de trekker overhaalde, sloeg de haan met de vuursteen tegen het aambeeld. Hierdoor viel een vonk in de kruitpan, zodat het fijne pankruit ontbrandde. Deze 'vlam in de pan' ontstak via het zundgat de hoofdlading in de loop. Hierna komt een stukje over dat er twee eeuwen lang met deze sloten werd geprutst en dat in een ander boek van de zelfde uitgeverij er meer over gelult wordt. Daarna iets over een ontwikkeling in 1799, maar dat is véél te laat.