De confrontatie.
Artos keek zuchtend weg, richting de stad. Al sinds dat hij was aangekomen had hij al de zeven ervaren gildeleden rond gestuurd om zo proberen de invloed van de Gilde meer te doen laten gelden en ook ervoor te zorgen dat de troepen van het Licht de stad later moeilijker zouden kunnen overnemen, want als de Gilde de steun van het volk langzaam, maar zeker, kon verkrijgen dan zou het een groot voordeel kunnen opleveren.
Nadat hij een zeer vermoeiende en langdurige gesprek had gehad met de commadant van de wacht, was Artos in een moedeloze bui. De commadant van de wacht was in Kramas nog de enige persoon die ervoor zou kunnen zorgen dat Kramas veilig zou blijven en misschien zelfs kreeg die gek het voor elkaar dat Kramas dan de rebellerende adelijke families kon steunen.
Hoewel hij wist dat het maar ijdele hoop was, wist hij ook dat er toch een kans was dat zoiets kon gebeuren en mocht het gebeuren, dan zou hij persoonlijk een dansje van blijschap uitvoeren.
Even moest hij grijnzen, tot iets zijn aandacht trok. Rook?
Een moment van aarzelen nam het over. Hij had afgesproken om met Halt af te spreken, zodat ze een plan konden maken om Loth te stoppen. Artos was erg tevreden over Halt. Dankzij hem, konden de zeven gildeleden die eerst meegingen naar Kramas, zich opsplitsen en zo een andere taak uitvoeren terwijl Artos Halt en zijn groep zou inschakelen om Loth uit te schakelen.
Ach, even kijken wat er aan de hand was kon wel.
Nadat hij de villa in brand zag had Artos meteen al een vermoedde wie erachter zat. Verborgen in de dicht opgepakte menigte kon hij niet erg veel zien, maar dat was ook niet nodig. Een blik werpend op de donkere dakken van de gebouwen en huizen in de omgeving zag hij een donkere figuur op een dak.
Meteen liep Artos de menigte uit en al free-runnend kwam hij op een dak en werd knikkend begroet door Halt, die met zijn armen over elkaar naar het brandende gebouw stond te kijken.
Halt : ''Driemaal raden.''
Artos : ''Je bedoelt vier keer raden?''
Ze keken even zwijgend naar de brandende villa en naar de wachters die snel probeerde de brand te stoppen voordat het zou overslaan naar de omliggende gebouwen.
Toen rende een persoon het gebouw en redde een meid eruit, misschien zijn liefde? Artos draaide zich al half om, maar merkte dat Halt bleef staan.
Artos : ''Halt?''
Halt : ''We moeten Loth stoppen voordat het echt werkelijk uit de hand gaat lopen.''
Artos knikte. ''Wat ga je nu doen?''
Halt knikte in de richting van de persoon die de meid uit de brandende villa had gered en nu weg liepen. ''Ik ga die ondervragen...We moeten zeker weten dat het Loth is, voordat we al overhaaste conclusies trekken...Niet?''
Artos dacht na. ''Is goed, ik zal in de buurt blijven, want mocht Loth erachter zitten dan denk ik dat je wel mijn hulp zou kunnen gebruiken.''
Halt keek hem glimlachend aan. ''Dank u, Heer.''
Artos grijnsde en gaf hem een schouderklop. ''Luister, je hebt nu de rank van een Meester, dus ik ben meer een broeder voor je dan echt iemand die je hand continue moet vasthouden.''
Halt grijnsde en ging op pad. Artos wierp nog een blik op de brandende villa en dacht nog even na. Er kwam een idee in zijn hoofd, maar die zou hij nog moeten uitwerken.
Even later toen hij wist waar Halt de twee personen gevolgd was en op weg was om te kijken hoe Halt het zou aanpakken, zag hij wat vreemds. Een grote en vooral brede man liep voorop, gevolgd door drie andere. Meteen gingen de nekharen van Artos overeind staan en begon hij ze te volgen.
Toch bekroop een akelig gevoel hem langzaam. Waar gingen ze heen? Kennelijk hadden ze of haast of ze waren van plan om nog een aanslag te plegen.
Artos schrok. Ze gingen naar de taverne waar, als het goed was, waar Halt en de zijne zouden zijnen. Toen dacht meteen Artos wat Loth zou gaan doen. De nieuws dat een dappere persoon een meid of vrouw uit een brandende gebouw zou redden zou niet alleen insperatie tonen voor barden en dat soort volk, maar zou ook Loth en zijn groep op attent maken dat iemand wist wie de aanslag had gepleegd. Vloekend begon Artos vaart te zetten en zag net hoe Halt lenig via een raam een kamer binnenklom. Loth was al binnen.
Op dit soort momenten vervloekte Artos het feit dat projectielwapens niet tot zijn intresse behoorde. Hij zou nooit op tijd de kamer binnen kunnen komen en hij had niks bij de hand om degene te waarschuwen in de kamer.
Toen merkte hij een gildelid op. Die zat met een boog op wacht en kon zo een pijl in de kamer schieten. Artos stoof vanaf zijn plek meteen naar hem toe.
Artos : ''Niet schrikken!''
Will : ''W-wat de....''
Meteen richtte Will zijn boog op Artos en wou al loslaten, maar Artos stapte op zij en keek hem streng aan.
Artos : ''Luister, waarschuw Halt meteen dat hij daar weg moet gaan.''
Will : ''Heer?''
Artos : ''KOMOP!''
Zonder af te wachten of de gildelid wel zijn order zou opvolgen maakte Artos een vaart en liet zich naar beneden zakken, tot hij op de grond stond. Daarna stoof hij richting de muur en klom zo snel als hij kon richting de open raam. Hij hoorde een opmerkende geluidje, iemand die raar floot, maar lette er niet op.
Er werd hard op de deur geklopt.
Voordat iemand kon reageren klom Artos net binnen, hijgend en dreigend kijkend. Halt die al de signaal had gekregen van Will, pakte zijn wapen en ook Berengar, snapte dat er onheil dreigde en trok zijn zwaard.
Artos trok zijn zwaard en het bleef voor een moment doodstil.
Doordat de houten deur niet bestand was tegen de grote klap van een grote tweehandige zwaard, begaf het al meteen bij de eerste klap.
Het stof was nog niet verdwenen of er stormde al een figuur recht op de meisje af. Het zwaard van de onverwachte persoon schoot recht op de borst van het meisje af, om alleen maar net gestopt te worden.
Artos had met zijn linkerhand de pols van Thorgrimm's wapenhand gepakt en rukte hem weg. Daardoor had hij meteen een opening en een kans om zelf een slag toe te brengen.
Echter moest hij meteen wegduiken, want anders zou er niks van zijn hoofd overgebleven zijn. Loth was naar voren gekomen en zwaaide dreigend met zijn tweehandige zwaard. Halt was verwikkeld in een gevecht met de twee andere mannen die Loth diende.
Artos zag dat Berengar zijn wapen weg deed en naar het meisje afstormde. Meteen sprong Artos voor Loth en Thorgrimm, klaar om hun tegen te houden zo goed als hij maar kon. Echter kon Loth moeilijk nu aanvallen, want hij had ruimte nodig en Thorgrimm stond te dichtbij. Die had echter genoeg ruimte en begon met felle en nijdige aanvallen, die Artos vloekend pareerde.
Een snelle blik op Berengar, die het meisje had opgepakt en richting de raam rende, was genoeg voor Artos. Hij trapte Thorgrimm in zijn maag toen hij een aanval had afgeweerd. Meteen sprong hij achteruit, want Loth had geen moment geaarzeld. Even was Artos blij dat die monster altijd zijn enorm zware harnas aan had, want anders zou hij nu in tweeën gedeeld op de grond liggen. Halt had het ook door en gaf al vechtend Berengar rugdekking.
Artos stond nu tegenover Loth en zijn mannen.
Loth lachte. ''Geef het op, want anders ga ik langzaam en pijnlijk om laten leggen.''
Artos maakte de polsbeweging waardoor de verborgen linkermes uit zijn schede kwam en keek Loth dreigend aan. ''Ik weet onze eerste ontmoeting nog en als het goed is kan ik je harnas wel doorboren, mocht je me de kans geven!''
Loth lachte nog harder en wees om hem heen. ''Het is vier tegen één, dus welke kans wil je gebruiken? Je bent dood vlees....''
Artos schudde zijn hoofd en deed zijn zwaard in zijn schede. ''Loth, hoe gevaarlijk je ook bent. Mij ben nog steeds niet té slim af! Tot snel!''
Meteen draaide hij zich om en sprong uit het raam. Dankzij de gildeleden die onder Halt's commando zaten en pijlen afvuurde, kon Artos ontsnappen. Tijdens zijn sprong greep hij naar een reling en beet op zijn onderlip. Hij nam een moment om even op adem te komen en klom snel naar beneden.
Toen hij beneden was rende hij weg en probeerde tot rust te komen. Vervolgens ging hij op zoek naar Halt.