The story of The Heroes

Users who are viewing this thread

21 Januari, net na de wisseling van de wacht.

"Gouverneur, uw beste tijd zit erop, vrees ik." zei een stem plots.
"Wel heb je ooit! Wachters!" antwoordde deze, onaangenaam verrast.
"Doe geen moeite, er is niemand die je kan horen." zei de man gluiperig. Met een armgebaar liet hij zijn troepen tevoorschijn komen, die net de lijken van zijn persoonlijke garde uit het zicht hadden gelegd.
"Kijk zelf dan."
"Verdoemd. Dan zal ik sterven. Maar niet zonder dat ik enkelen van jullie voor me uit het graf instuur!" zei de gouverneur vastberaden, en trok zijn zwaard.
"Kijk, daar hoopten we al op. Dit wordt een ..."
"Een wat, moordenaar? Een wat?" zei de gouverneur verbaasd.

De moordenaar was afgeleid door 3 Krimorianen en Loth zelve die daar aangestampt kwamen. De moordenaar greep vloekend naar zijn wapen.

"Dood de ..." en de moordenaar zakte ineen, als door de bliksem getroffen.
De dienaars van het Licht, allemaal bijgelovige dwepers, stonden versteend te kijken naar hun commandant. Ze konden in het donker Halt's zwarte pijl niet zien zitten, en nog voordat een van hen iets deed of zei, viel een tweede moordenaar, en al gauw nog drie. Al Halt's mannen waren getrainde boogschutters, beter dan de meeste proffesionele soldaten zelfs. Halt's moraal was dan ook: "De meesten oefenen in boogschieten tot ze er goed in zijn, wij oefenen tot we er de besten in zijn."

De verstarde en doodsbange moordenaars werden als lammeren naard e slachtbank geleid toen Loth en zijn mannen ook op de plek des onheils arriveerden.

De gouverneur, die heel de tijd ongelovig, maar opgelucht, stond toe te kijken, had nog net genoeg fut over om zijn redders te bedanken en te gaan slapen. Nog nooit had hij een dag met zoveel verrassingen meegemaakt.
 
''Ppff, als ik nog ook nog maar één vervloekt uur op een zadel moet gaan zitten, dan zweer ik bij alle grote en kleine dingen dat ik...''

Vloekend en vermoeid keek Artos richting de stad. Met maar een korte pauze en nadat hij een paar keer van paard had geruild, zodat hij door kon blijven gaan, had hij eindelijk bijna Renwald bereikt in dezelfde nacht dat Halt en Loth de gouverneur van Karmas hadden beschermd.
Het voelde bijna alsof hij thuis kwam na een lange en gevaarlijke avontuur. Echter wist hij dat wanneer hij zou aankomen er niks zou inzitten van rust. Nog steeds ging die vervloekte burgeroorlog door en het nieuws dat de Leidsman vermoord was zou hoppelijk de Heren van het Licht nog niet hebben bereikt.
Dan zou hij ook nog iets moeten verzinnen om contact met de Gilde in Dalon te houden. Even liet hij zijn rijdier stoppen en twijfelde.

Altijd, sinds dat hij weg ging van de weeshuis waarin hij was opgegroeid had hij niks mee gemaakt dan ellende, strijd en oorlog. Grimmig, maar ook bedroefd, bedacht hij als er mensen echt opgegroeid waren in de bloederige hitte van oorlog en slagvelden, dan kon hij zich bij die ongelukkigen weinigen wensen.

Hoewel het nog kort reizen was duurde het langer, want hij was helemaal opgebrand en in volle galop kon zijn kont niet meer aan. Lachend dacht hij al aan de volgende dag waarin hij waarschijnlijk zoveel kramp zou krijgen dat hij dan niet meer normaal zou kunnen lopen.

Net nadat hij de paard had afgeleverd bij een boer die redelijke goede banden had met de Gilde in Renwald, liep hij naar de geheime locatie van de Gilde.
Hij vloekte en kreunde, want natuurlijk was hij vergeten dat de winkel dicht zou zijn en de enige ingang zou dus klimmen, klauteren en free-runnend via de daken zijn. Wetend dat hij het niet zou trekken probeerde hij aan verschillende oplossingen te denken, maar hij kwam niet verder dan om hardop te roepen en te gillen.

''Daar sta ik dan. Overlever van rovers en slavendrijvers, slachter van velen en alsnog kan ik niet eens in een gebouw die ik zelf heb ingericht. Wat is het lot toch soms zo krom!''
Nu hij toch ook zo dichtbij een warme bed was wou hij ook niet opgeven. Nadat hij wat moed bij elkaar had verzameld en paar goed had nagedacht probeerde hij het toch. Zijn armen en benen deden pijn en hij moest hard op zijn lip bijten, maar het lukte.

Eindelijk na een halfuur belande hij in de binnenplaats en zakte hij op zijn knieeën. Als hij niet zo vermoeid was of zo geconcentreerd was om proberen verder te komen had hij haar allang opgemerkt. Ze stond op de dak en keek geamuseerd toe. Enkele andere gildeleden stonden vlakbij, maar op haar order maakte niemand zich bekent of ging hem helpen. Op deze manier wou Marsha hem een beetje terug pakken.

Nadat hij kruipend, want opgeven zou hij niet, de deur had bereikt glimlachte hij. Ineens vloog de deur op en sloeg hem opzij. Leon stapte fronsend naar buiten.

Leon : ''Marsha? En?''
Artos kreunde van de pijn en vloekte. Meteen schrok Leon en toen hij zag wie het was glimlachte hij breed.
Leon : ''Wat zeg ik nou toch allemaal over drank? Je moet wel de goede nemen, anders is zat zijn niet half zo leuk!''
Artos : ''Leon, jij vervloekte zak...help me..''
Marsha : ''Oke, komt al goed. Jullie twee, help me hem in zijn nest te tillen.''

Met behulp van twee andere gildeleden werd Artos naar zijn kamer gebracht en zuchtte hij toen hij in zijn bed werd gelegd. Marsha stuurde iedereen weg en deed de deur op slot. Rustig ging ze bij hem zitten en zei niks.

Artos glimlachte. ''Het spijt me.''
Marsha glimlachte en aaide over zijn wang. ''Maak niet uit.....waar zijn de anderen?''
Artos : ''In de Gilde van Dalon..''
Marsha fronste. ''Heb je een Gilde in Dalon gesticht....en is de Leidsman...''
Artos sloot zijn ogen. ''Dood..''
Marsha glimlachte. ''Super, dan zullen de Heren van...''
Artos : ''Richard heeft ervoor gezord dat het bewijs wordt vernietigd. Ik ben hier zo snel mogelijk heen gekomen zodat we een kleine voordeel op de tegenstand kunnen maken....''
Marsha : ''Ik ben blij dat je terug ben...rust nu maar uit en dan bespreken we alles morgen.''

De volgende dag werd Artos wakker en vloekte hij zachtjes binnenmonds. Zoals hij al had voorspeld werd hij wakker met een ongeloofelijke kramp. Hij zag al dat Marsha op was en even had hij geen zin om op te staan. Toch stond hij op en verschoonde hij zichzelf. Nadat hij gewone kleren had aangetrokken, want hij had geen plannen om echt wat uit te voeren, ging hij Marsha op zoeken. Ze stond in de binnenplaats enkele nieuwe leden te trainen. Nadat hij haar bij zich had gehaald en een meer ervaren gildelid de nieuwelingen verder trainde, gingen Marsha en Artos naar hun kamer.

Ze gingen op het bed tegenover elkaar zitten en Marsha vertelde Artos als eerste wat er allemaal was gebeurd in zijn afwezigheid.
''Dus heb ik hem benoemd tot een Meester. Ik denk dat je hem wel mag, maar hij is zoals ik al zei in Karmas om daar Loth en de rebelse gouverneur te ondersteunen.''
Artos knikte. Hij zou wel oordelen over deze ''Halt'' wanneer hij hem zou zien en spreken. En op zich was hij ook wel blij dat die gek van een Loth nog springlevend was en zelfs hun kant steunde of in elk geval met hun meestreed.
Nu ze klaar was met praten begon hij te vertellen hoe het gegaan was in Dalon. Toen hij zijn verhaal had afgerond omarmde ze hem en bleef het stil.

Marsha : ''Ik denk dat je nu zeker wilt uitrusten?''
Artos : ''Minimaal één dagje. Morgen zal ik weer in de stad erop uit gaan en doen wat ik moet doen.''
Marsha knikte en stond op. ''Ik ga dan verder met mijn taken en dan spreek ik je zo?''
Artos knikte en glimlachte. ''Is goed.''
 
Dus.. je hebt gedaan wat we van je vroegen? Een man gehuld in het duister met enkel een glanzend witte zon aan een hanger om zijn nek praatte tegen Loth. Ja. De gouverneur leeft nog en de gilde denkt dat ze kunnen winnen. Loth sprak met een kwadere toon dan normaal. Mooi. Dan is het nu tijd om hun moraal kapot te maken. Loth begreep het en stond op van de stoel. Thorgrund kwam buiten naar hem toe. Dus nu maken we die kerel af. vroeg hij terwijl hij zijn kap opdeed. Nee.. we slachten het hele paleis af. Hij had al zijn boerderijen, havens en andere vastgoederen en elke huurling buiten Thorgrund en de gebroeders Quintos en Remcu losgelaten. Hij had geen naam meer en geen aanzien.

Samen liepen ze naar het paleis waar ze zonder problemen werden binnengelaten. Drie maal klopte Loth op de deur van de grote hal. Er werd opengedaan door een markies die gelijk Loths zwaard op zich af zag komen. De bewakers kwamen snel overeind maar werden afgemaakt door de razendsnelle broers terwijl Thorgrund zich ontfermde over een groepje dienstmeiden. Alle lichamen werden op een grote hoop gegooid terwijl Loth verder liep door het gehele huis. Iedereen werd afgeslacht en op de stapel gegooid. De geluiden van de schreeuwen waren door de hele stad te horen, en toen er eindelijk mensen kwamen kijken lag er overal in het gehele huis bloed. Het hoofd van de gouverneur was op een speer naast zijn troon gezet en de lijken waren in brand gestoken.


Dit was de wraak van Loth.
 
Hij keek naar de brief en leesde hem voor de vierde keer overnieuw. Het was duidelijk. Kramas zouden ze hoe dan ook verliezen.
Het verraad van Loth had meteen een harde klap gegeven, want nu hadden ze ook meteen de gouverneur, die een redelijke bondgenoot was, verloren in de strijd.
Hij stond op en liep naar zijn kast en opende die.

Nadat hij zich had aangekleed en zijn wapens had gepakt, liep hij alsnog naar de wapenkamer waar hij werpdolken pakte. Daarna liep hij naar buiten en riep enkele gildeleden op. De vorige dag dat hij voornamelijk had uitgerust en weinig had gedaan, had hij ook gepraat met de leden die hij kende voordat hij weg ging. Die hadden veel ervaring opgedaan sinds hij weg was, enkele waren ook gesneuveld, maar er waren ook veel nieuwelingen.

Nu stonden er zeven redelijk ervaren gildeleden voor hem klaar en keken hem afwachtend aan.

Artos : ''Onze doel is simpel, maar toch zwaar. Een huurlingleider die eerst aan onze kant stond, is kennelijk losgeslagen en overgelopen. Hij is onze doelwit en moet worden uitgeschakeld voordat hij nog meer schade aangericht. We kunnen proberen tijd te rekken voor de stad Kramas om zich schrap te zetten voordat de troepen van onze vijand hen veroveren. Ik wil dat jullie je klaar maken en binnen een half uur klaar staan.''

Ze knikten en liepen meteen weg om hun uitrusting en wapens te halen. Marsha stond tegen een deurpost geleund en bleef zwijgend naar hem kijken.
Hij draaide zich om en keek zwijgend terug.

Marsha : ''Weet je waar hij is?''
Artos : ''Ergens in de buurt van Kramas, maar gezien zijn acties zal hij daar nog zijn om zijn nieuwe vrienden te helpen Kramas voor hun te winnen en Loth is een merkwaardige verschijning. Mensen zullen die niet zo snel vergeten.''
Marsha knikte. ''Wat wil je dat ik regel of doe?''
Artos dacht na. ''Er zijn nog steeds adelijke families die zich hevig verzetten, toch? Ja? Mooi, ik wil dat jij persoonlijk zelf naar de Flortine familie gaat en hen tot onze bondgenoot maakt of ze in elk geval overtuigt dat we samen moeten werken om deze strijd te winnen. Terwijl zij met troepen de slagvelden betreden, zullen wij de aanvoerders persoonlijk in het geheim betreden en choas zaaien in hun gelederen. Zo kunnen we ervoor zorgen dat er wat druk van hun wordt weggehaald.''
Marsha knikte. ''Is goed, ik vetrek meteen naar Wittoorens.''
Artos : ''Wees voorzichtig.''
Marsha glimlachte. ''Ik ga alleen praten, dus denk ik dat jij beter voorzichtig kan zijn.''

Artos en de groepje gingen de stad uit naar een vriendelijke boer die hen acht paarden gaf. Nadat ze de boer hadden betaald gingen ze meteen richting Kramas. Artos moest zwijgend denken aan zijn eerste ontmoeting met Loth en dacht na hoe hij het van die grote bruut kon winnen in een gevecht. Dat zou erg zwaar zijn, dus zouden ze het op een andere manier voor elkaar moeten krijgen...Hij glimlachte, want hij dacht al aan iets.
 
Halt lag in het gras, wachtend tot zijn prooi voorbij zou komen. Hij moest de boodschapper van het Licht uitschakelen zodat Loth geen opdrachten meer kreeg. Dit was niet zo gemakkelijk, want er was zoveel verkeer tussen Loth en andere mensen, dat hij er een week over gedaan had om erachter te komen wie er uit de mand viel. De man heette Roberto Di Bandacio, een ijdele man uit Redesh.

Hij was woedend geweest, en zeldzaam verrast toen Loth hen had verraden. Hij had hem niet beschouwd als iemand met te veel hersenen, dus een goede bondgenoot. Hij had hem bespied sinds zijn verraad, en was tot de conclusie gekomen dat Loth een tweede persoonlijkheid moest bezitten, of heel goed kon acteren. Hij was persoonlijk betrokken in zijn verraad, want drie van zijn acht mannen waren gesneuveld door het zwaard van de verrader, tijdens diens aanval op het fort.

Er kwam een paard aangegallopeerd. Doodstil bleef hij liggen tot het nog op 50 meter afstand was, en toen sprong hij uit de struiken.

"Halt! Hou je koest of je krijgt een pijl door je bast!" riep hij luidkeels.

Hij kende het effect van een man die zomaar uit het niets verschijnt. Hij had zo meermaals hele bendes bandieten op de knieën gekregen, door gewoon onverwachts tevoorschijn te komen, maar dat had waarschijnlijk ook met zijn reputatie thuis te maken.

"Wie ben jij? Zeg me je naam voordat ik je de hel instuur!" riep de onaangetaste koerier.
"Ik ben wel bekend als de grijze jager."
"Vervloekte stijfkop! Sterf!" krijste de dappere man, in de wetenschap dat hij een zware maliënkolder onder zijn kledij droeg.

De man sloeg verbijsterd achterover toen een pijl met een dof gerinkel een gaatje forceerde in zijn maliënkolder, en hij een stekende pijn voeldein zijn linkerborst.
Hij had geluk gehad, de pijl drong niet door het pantser heen, maar had hem een lelijke wond bezorgd. Nog voordat de man goed besefd had hoeveel geluk hij had gehad, kletterde een tweede pijl weg op zijn schild, dat hij in een reactie omhoog hield. Snel liet hij het zakken om zijn tegenstander te kunnen zien, en VERVLOEKT! Dat was zijn bedoeling! Razendsnel hield hij zijn schild weer omhoog en wederom ketste de pijl roemloos af. Hij was nu nog maar 15 meter van Halt verwijderd, toen Halt's arm voor de 4e keer omhoog ging. Geleerd uit zijn vorige fout, hief hij zijn schild weer, en voelde met een doffe slag de pijl een gat forceren in zijn maliën, en er begon een vreselijke pijn in zijn maagstreek. De pijn verspreide zich, en toen niets meer.

Halt had een van zijn zwaardere pantserpijlen gebruikt, die een lagere baan hebben, maar moeiteloos door pantser heen gaan. Hij onderzocht de man zijn zadeltassen en kledij, en vond een verzegelde brief. De zegel was van de leidsman van het Licht.
De leidsman, Ebandor wou dat Loth zijn troepen bundelde om overmorgen nog een doorbraak te forceren, zodat er zo weinig mogelijk "verraders" konden ontsnappen. Hij wou ook dat zijn mannen de verantwoordelijke voor de dood van zijn trouwe orde, die van de Witte Vuist straften voor zijn gruweldaad. Verder stonder er nog wat onbelangrijke details in over welk beleid hij moest leiden, maar dat was niets nieuws meer.

"Crowley, maak een hinderlaag gereed op Loth. We moeten hem uitschakelen. Zorg ervoor dat het gebeurd binnen de komende week. Ik zal jullie helpen, maar ik moet eerst de huidige heerser over Kramas de opdracht geven zijn volk dat nog niet dood wilt te laten vluchten naar betere oorden."
"Goed Halt, Hoe zijn we van plan hem van kant te maken?"
"We moeten het effectief doen. We schieten hem gewoon af, van zover mogelijk. Will is al bijna zo goed als mij toen ik zijn leeftijd had, en jij kan een etensbord raken op 100 meter afstand."
"Halt, jij bent nog steeds de beste, misschien moet jij het dan doen."
"Heb je zijn pantser al gezien? Ik zal pantserpijlen moeten gebruiken om daar iets tegen ui te halen, en van veraf zullen ze nog steeds niets doen. We zullen op 100 meter gaan zitten, vanaf daar heeft iedereen een goede preciezie, en hebben we een grote kans om zijn pantser te doorboren."
"Allemaal tesamen? Je bent van plan hem te veranderen in een egel ofzo?"
"Dat is een goede naam voor de operatie."
 
Crowley wou nog wat zeggen, waarschijnlijk een grap, maar zweeg. Gedreun van paardenhoeven kwamen hun kant op en snel verborg het groepje zich weer.
Echter sprong een lid van Halt's groep omhoog en keek verrast en vol blijdschap en stormde op de voorste ruiter af.
Die stopte en knikte. Kennelijk waren het bondgenoten.

Artos : ''Haha, ik ben blij dat je nog leeft en dat je goede vooruitgang boekt.''
Will : ''Zeker Heer, trouwens wat waar gaat u naartoe?''

Voordat hij antwoordt kon geven kwamen Halt en Crowley naar hem toe. Artos kende Crowley ook, want die hij had hij zelf aangespoord om bij de Gilde aan te sluiten. Hij knikte. Halt zweeg en keek alleen.
Artos steeg af en ging tegenover hem staan.

Artos : ''Ik denk dat jij die beruchte Halt bent?''
Halt : ''En dan ben jij die beruchte Artos?''
Artos lachte. ''Dat ben ik. Wat is hier gebeurd?''

Hij wees naar de dode lichaam die enkele al begonnen weg te slepen. Halt haalde zijn schouders op en gaf Artos de brief.''
Terwijl Artos de brief snel doorlas praatte Halt door.

Halt : ''Kennelijk is Loth niet meer onze bondgenoot en moeten we snel.''
Artos knikte en onderbrak hem. ''Dat van Loth weet ik....Trouwens, deze brief is niet betrouwbaar...''
Halt fronste. ''Waarom niet?''
Artos : ''Simpel, de Leidsman is nog niet zo lang dood en als het goed is weten de vijand dat niet. Het feit dat ze een andere naam voor hem gebruiken is ook apart...Ik denk dat een van de heren die hem diende zich nu voordoet als hem. Wat voor opdracht heeft Marsha jouw gegeven?''
Halt : ''In en rond Kramas opereren, hoezo?''
Artos : ''Mooi, want ik zul waarschijnlijk je boogschutterkunst nodig hebben om die hond van een Loth neer te halen.''
Halt fronste. ''En zijn harnas dan? Die ketelpot is volgens mij een en al ijzer.''
Artos : ''Maar hij kan ook bloeden en hij is ook een man. Ik dacht ook eerst aan het probleem van zijn harnas, maar je moet aan de oplossing denken en niet continue aan het probleem. We zullen hem aanvallen wanneer hij het zwakst is. Of dat nou is wanneer die zak slaapt of wanneer hij een grote boodschap doet.''

Sommige moesten beetje lachen. Artos wenkte zijn groepje die weer opsteeg. Daarna keek hij richting Halt.

Artos : ''Ik zal richting Kramas gaan en kijken hoe het met de mensen is. Misschien kan een commadant van de wacht de post van de gouverneur overnemen en dat we alsnog proberen de stad te verdedigen. Kom me later ook opzoeken, want dan zullen we bespreken hoe we Loth gaan vermoorden.''
Halt knikte en Artos en zijn groep reden richting Karmas.

Ze keek naar Wittoorens en dacht na. Ze was alleen gekomen en had haar gilde-uitrusting aan. Langzaam deed ze haar capechon af en reed rustig naar de poort, al nadenkend over hoe ze de Familie Flortine zou benaderen.
 
Die Artos was zo slecht nog niet. Hij heeft een goede invloed op zijn mannen, hij inspireert hen, wat ook al heel wat over hem zegt, en hij is niet snel onder de indruk. Hij verdoet ook geen tijd aan nutteloze praatjes. Een echte krijger, en een man naar Halt's hart.

"Loth heeft een aparte gewoonte om zijn harnas bijna nooit ofte nimmer uit te doen. Hij zou het blijkbaar bijna niet uit krijgen door zijn wonden enzovoorts. Zelfs om te slapen doet hij het niet uit, en voor te plassen, daar heeft hij volgens mij zelfs een apart vizier voor verzonnen. Nou ja, niet dat als hij mijn richting uitkijkt dat een probleem is, ik kan hem zo in zijn vizierspleet schieten, maar dan heb je zijn persoonlijke garde nog. Die twee boogschuttertjes kunnen geen van beide zo goed schieten als ik, maar evenaren Crowley en Will wel. Ik kan ze wel de baas, maar dan kan ik niet tegelijkertijd op Loth schieten. Dan heb je nog die persoonlijke bediende van hem, Thorgrund. Die vormt nog een probleempje."

Het was een goede en vaardige krijger, met dolken en werpmessen. Maar hij vertrouwde erop dat in een echt messentrekkersduel, hij zou overwinnen. Thorgrund had goed leren mesvechten uit noodzaak, Halt had het gedaan door zijn moraal: "Gewone mensen blijven oefenen tot ze goed zijn, wij doen dat tot we de besten zijn." Alhoewel Thorgrund waarschijnlijk even goed was als hem qua vaardigheden, had hij nog het voordeel van zijn Krimoriaans mes, een zware dolk die je bijna als kortzwaard aan kan zien. Het is perfect uitgebalanceerd, en volgens buitenlandse smeedkunsten gemaakt, die het staal een blauwe glans brachtten, en ervoor zorgden dat het ding een zwaard bot kan slaan zonder zelfs de kleinste beschadiging. Daarnaast had hij ook nog de twee verborgen messen, verborgen onder zijn polsbeschermers, en zijn ervaring. Hij kende vele en vele vuile truckjes om een gevecht snel te bëeindigen, en had het voordeel van verrassing.

"Maak je geen zorgen over hem, die pak ik wel aan, zou het op vechten aankomen." zei Artos zeker.
"Wanneer ben je van plan aan te vallen?" vroeg Halt.
"Zodra hij het kwestbaarst is, en wij de situatie het beste kunnen beheersen." antwoordde Artos.
"Een hinderlaag wanneer hij alleen reist? Of een aanval in zijn kamp?"
"Dat valt nog te beslissen."
 
Rustig stapte Berengar naar binnen. Even werd het stil in de taverne maar snel daarna praatte iedereen weer verder. Hij stak zijn hand kort op naar de barman en ging daarna zitten aan een tafel in een donkere hoek. Even gleed zijn blik over iedereen die aanwezig was. Toen werd zijn bier neergezet. Gulzig nam hij twee slokken en zette het bier weer neer. Een tijd lang zat Berengar aan zijn tafeltje te genieten van de rust totdat er buiten enkele schreeuwen klonken en eerst zachte voetstappen die langs rende, en daarna zwaardere voetstappen die langsliepen, alsof het van een man in zwaar pantser was. Berengar stond toen op en liep naar buiten waar hij naar rechts keek. Een man liep, in zwaar pantser en met een groot zwaard op zijn rug, samen met 3 andere mannen weg.

Rook. Toen Berengar naar links keek zag hij rook en vuur. En mensen stonden te kijken bij de villa van de gouverneur. Snel rende hij er naar toe, duwde enkele mensen weg en liep snel de trappen op. Hij werd onderweg gestopt door twee wachters maar die duwde hij snel opzij. Hij dook snel de vlammenzee in, op zoek naar overlevenden. Nadat hij over twee brandende balken was gesprongen, zag hij een overlevende liggen op de grond. Ze was bewusteloos en had de kledij van een dienstmeid. Snel greep hij haar vast en legde haar over zijn schouder terwijl hij een weg naar buiten baande. Eenmaal buiten legde hij haar neer terwijl mensen toesnelde om hem te feliciteren en het meisje te helpen. Toen Berengar even rondkeek dacht hij op een van de daken een man met een boog te zien maar toen hij knipperde met zijn ogen was hij alweer weg.
Hij keek weer naar het meisje en zag dat ze weer bij bewustzijn kwam. Snel hielp hij haar overeind, en hielp haar weg te lopen, want van die drukke menigte werd je ook hondsdol. Toen ze weer aankwamen bij de taverne liepen ze naar boven, naar zijn kamer.

Zo, eindelijk rust. Wat was er eigenlijk gebeurt? sprak Berengar met zijn typerend rustige stem. Nou, er kwamen vier gewapende mannen. Ééntje met zwaar pantser en die andere twee waren snelle licht geklede mannen. Ze waren bezig systematisch iedereen af te maken, maar door te doen alsof ik dood was kon ik ze voor de ge- Berengar deed snel zijn vinger voor zijn mond en trok zijn zwaard langzaam. Snel trok hij met zijn vrije hand de deur open en keek recht in het gezicht van een man met een masker op. Snel richtte hij zijn zwaard op de man zijn keel. Zeker een gildelid.. die gasten zijn dan wel ondergronds, in de taverne kan je alles te weten komen. dacht Berengar.
 
Evan keek zo onaangedaan mogelijk naar de man voor zijn neus. Hij wist dat hij ergens een fout gemaakt moest hebben, en dat Halt dat niet fijn zou vinden.

"Wat moet jij hier? mij volgen? Voor wie werk je?" vroeg Berengar boos.
"Ik... Ik wou je niet..." stamelde Evan.
"Laat hem maar, hij werkt voor mij." zei een stem plots.

Verrast keekt Berengar naar het raam, en zag daar een man staan met een rare mantel met kap, en een grote boog, die weliswaar om zijn rug hing. Boven zijn linkerschouder stak ook een koker pijlen omhoog, en hij kon de schede van een mes aan de man zijn riem herkennen. Het mes stak er nog in, dus ontspande hij zich een beetje.

"Evan, ga maar." zei Halt rustig.

De jongeman maakte zich los uit de greep van Berengar en vluchtte de herberg uit, voordat Berengar hem terug kon grijpen. Het meisje, nog geen 20 jaar, overweldigt door de snelle opeenvolging van gebeurtenissen, was in de hoek van de kamer gekropen.

"Maak je niet ongerust, ik ga je geen pijn doen." zei Halt sussend terwijl Berengar hem vorsend opnam.
"Klaar met kijken?" onderbrak Halt hem even later.
"Wie ben je?" vroeg Berengar.
"Dat maakt niet uit. Wat meer van belang is, is wie jij bent. Het is zeldzaam om tegenwoordig iemand te vinden die zijn eigen leven op het spel zet om anderen te redden. Om nog maar te zwijgen over het feit dat je maar kantje boordje bent ontsnapt aan Loth's moordenaar, Thorgrimm. Je was maar net op tijd weg uit die kring mensen."
"Wie is Loth? Waarom viel hij de gouverneur aan?" vroeg Berengar een beetje overweldigt door de informatie, maar uiterlijk onaangedaan.
"Daar kunnen we het ergens anders over hebben, want ik ben niet de enige die je heeft laten volgen." zei Halt, nadat hij buiten het raam Will een waarschuwing had zien geven.

Er werd hard op de deur geklopt.
 
De confrontatie.

Artos keek zuchtend weg, richting de stad. Al sinds dat hij was aangekomen had hij al de zeven ervaren gildeleden rond gestuurd om zo proberen de invloed van de Gilde meer te doen laten gelden en ook ervoor te zorgen dat de troepen van het Licht de stad later moeilijker zouden kunnen overnemen, want als de Gilde de steun van het volk langzaam, maar zeker, kon verkrijgen dan zou het een groot voordeel kunnen opleveren.

Nadat hij een zeer vermoeiende en langdurige gesprek had gehad met de commadant van de wacht, was Artos in een moedeloze bui. De commadant van de wacht was in Kramas nog de enige persoon die ervoor zou kunnen zorgen dat Kramas veilig zou blijven en misschien zelfs kreeg die gek het voor elkaar dat Kramas dan de rebellerende adelijke families kon steunen.
Hoewel hij wist dat het maar ijdele hoop was, wist hij ook dat er toch een kans was dat zoiets kon gebeuren en mocht het gebeuren, dan zou hij persoonlijk een dansje van blijschap uitvoeren.

Even moest hij grijnzen, tot iets zijn aandacht trok. Rook?
Een moment van aarzelen nam het over. Hij had afgesproken om met Halt af te spreken, zodat ze een plan konden maken om Loth te stoppen. Artos was erg tevreden over Halt. Dankzij hem, konden de zeven gildeleden die eerst meegingen naar Kramas, zich opsplitsen en zo een andere taak uitvoeren terwijl Artos Halt en zijn groep zou inschakelen om Loth uit te schakelen.
Ach, even kijken wat er aan de hand was kon wel.

Nadat hij de villa in brand zag had Artos meteen al een vermoedde wie erachter zat. Verborgen in de dicht opgepakte menigte kon hij niet erg veel zien, maar dat was ook niet nodig. Een blik werpend op de donkere dakken van de gebouwen en huizen in de omgeving zag hij een donkere figuur op een dak.
Meteen liep Artos de menigte uit en al free-runnend kwam hij op een dak en werd knikkend begroet door Halt, die met zijn armen over elkaar naar het brandende gebouw stond te kijken.

Halt : ''Driemaal raden.''
Artos : ''Je bedoelt vier keer raden?''

Ze keken even zwijgend naar de brandende villa en naar de wachters die snel probeerde de brand te stoppen voordat het zou overslaan naar de omliggende gebouwen.
Toen rende een persoon het gebouw en redde een meid eruit, misschien zijn liefde? Artos draaide zich al half om, maar merkte dat Halt bleef staan.

Artos : ''Halt?''
Halt : ''We moeten Loth stoppen voordat het echt werkelijk uit de hand gaat lopen.''
Artos knikte. ''Wat ga je nu doen?''
Halt knikte in de richting van de persoon die de meid uit de brandende villa had gered en nu weg liepen. ''Ik ga die ondervragen...We moeten zeker weten dat het Loth is, voordat we al overhaaste conclusies trekken...Niet?''
Artos dacht na. ''Is goed, ik zal in de buurt blijven, want mocht Loth erachter zitten dan denk ik dat je wel mijn hulp zou kunnen gebruiken.''
Halt keek hem glimlachend aan. ''Dank u, Heer.''
Artos grijnsde en gaf hem een schouderklop. ''Luister, je hebt nu de rank van een Meester, dus ik ben meer een broeder voor je dan echt iemand die je hand continue moet vasthouden.''

Halt grijnsde en ging op pad. Artos wierp nog een blik op de brandende villa en dacht nog even na. Er kwam een idee in zijn hoofd, maar die zou hij nog moeten uitwerken.

Even later toen hij wist waar Halt de twee personen gevolgd was en op weg was om te kijken hoe Halt het zou aanpakken, zag hij wat vreemds. Een grote en vooral brede man liep voorop, gevolgd door drie andere. Meteen gingen de nekharen van Artos overeind staan en begon hij ze te volgen.
Toch bekroop een akelig gevoel hem langzaam. Waar gingen ze heen? Kennelijk hadden ze of haast of ze waren van plan om nog een aanslag te plegen.

Artos schrok. Ze gingen naar de taverne waar, als het goed was, waar Halt en de zijne zouden zijnen. Toen dacht meteen Artos wat Loth zou gaan doen. De nieuws dat een dappere persoon een meid of vrouw uit een brandende gebouw zou redden zou niet alleen insperatie tonen voor barden en dat soort volk, maar zou ook Loth en zijn groep op attent maken dat iemand wist wie de aanslag had gepleegd. Vloekend begon Artos vaart te zetten en zag net hoe Halt lenig via een raam een kamer binnenklom. Loth was al binnen.
Op dit soort momenten vervloekte Artos het feit dat projectielwapens niet tot zijn intresse behoorde. Hij zou nooit op tijd de kamer binnen kunnen komen en hij had niks bij de hand om degene te waarschuwen in de kamer.

Toen merkte hij een gildelid op. Die zat met een boog op wacht en kon zo een pijl in de kamer schieten. Artos stoof vanaf zijn plek meteen naar hem toe.

Artos : ''Niet schrikken!''
Will : ''W-wat de....''

Meteen richtte Will zijn boog op Artos en wou al loslaten, maar Artos stapte op zij en keek hem streng aan.

Artos : ''Luister, waarschuw Halt meteen dat hij daar weg moet gaan.''
Will : ''Heer?''
Artos : ''KOMOP!''

Zonder af te wachten of de gildelid wel zijn order zou opvolgen maakte Artos een vaart en liet zich naar beneden zakken, tot hij op de grond stond. Daarna stoof hij richting de muur en klom zo snel als hij kon richting de open raam. Hij hoorde een opmerkende geluidje, iemand die raar floot, maar lette er niet op.

Er werd hard op de deur geklopt.

Voordat iemand kon reageren klom Artos net binnen, hijgend en dreigend kijkend. Halt die al de signaal had gekregen van Will, pakte zijn wapen en ook Berengar, snapte dat er onheil dreigde en trok zijn zwaard.
Artos trok zijn zwaard en het bleef voor een moment doodstil.

Doordat de houten deur niet bestand was tegen de grote klap van een grote tweehandige zwaard, begaf het al meteen bij de eerste klap.
Het stof was nog niet verdwenen of er stormde al een figuur recht op de meisje af. Het zwaard van de onverwachte persoon schoot recht op de borst van het meisje af, om alleen maar net gestopt te worden.
Artos had met zijn linkerhand de pols van Thorgrimm's wapenhand gepakt en rukte hem weg. Daardoor had hij meteen een opening en een kans om zelf een slag toe te brengen.
Echter moest hij meteen wegduiken, want anders zou er niks van zijn hoofd overgebleven zijn. Loth was naar voren gekomen en zwaaide dreigend met zijn tweehandige zwaard. Halt was verwikkeld in een gevecht met de twee andere mannen die Loth diende.

Artos zag dat Berengar zijn wapen weg deed en naar het meisje afstormde. Meteen sprong Artos voor Loth en Thorgrimm, klaar om hun tegen te houden zo goed als hij maar kon. Echter kon Loth moeilijk nu aanvallen, want hij had ruimte nodig en Thorgrimm stond te dichtbij. Die had echter genoeg ruimte en begon met felle en nijdige aanvallen, die Artos vloekend pareerde.

Een snelle blik op Berengar, die het meisje had opgepakt en richting de raam rende, was genoeg voor Artos. Hij trapte Thorgrimm in zijn maag toen hij een aanval had afgeweerd. Meteen sprong hij achteruit, want Loth had geen moment geaarzeld. Even was Artos blij dat die monster altijd zijn enorm zware harnas aan had, want anders zou hij nu in tweeën gedeeld op de grond liggen. Halt had het ook door en gaf al vechtend Berengar rugdekking.

Artos stond nu tegenover Loth en zijn mannen.

Loth lachte. ''Geef het op, want anders ga ik langzaam en pijnlijk om laten leggen.''
Artos maakte de polsbeweging waardoor de verborgen linkermes uit zijn schede kwam en keek Loth dreigend aan. ''Ik weet onze eerste ontmoeting nog en als het goed is kan ik je harnas wel doorboren, mocht je me de kans geven!''
Loth lachte nog harder en wees om hem heen. ''Het is vier tegen één, dus welke kans wil je gebruiken? Je bent dood vlees....''
Artos schudde zijn hoofd en deed zijn zwaard in zijn schede. ''Loth, hoe gevaarlijk je ook bent. Mij ben nog steeds niet té slim af! Tot snel!''

Meteen draaide hij zich om en sprong uit het raam. Dankzij de gildeleden die onder Halt's commando zaten en pijlen afvuurde, kon Artos ontsnappen. Tijdens zijn sprong greep hij naar een reling en beet op zijn onderlip. Hij nam een moment om even op adem te komen en klom snel naar beneden.

Toen hij beneden was rende hij weg en probeerde tot rust te komen. Vervolgens ging hij op zoek naar Halt.
 
Halt vloekte. Hoe ervaren hij ook was, hij vond een hand tot hand gevecht echt niet leuk. Hij vocht liever bij verrassing, of nog beter, vanop een afstand. Dat ze hem uitmaakten voor lafaard kon hem helemaal niets schelen.

"Gaat het Halt?" vroeg Will bezorgd.
"Met mij is alles goed, ik heb alleen een schrammetje, maak je liever zorgen over Loth, zodra ik met Berengar en het meisje klaar ben, zal hij ervan lusten." antwoordde hij boos.

Loth had hem een snee over zijn arm gegeven toen Halt's werpmes vruchteloos afketste op diens keelbeschermer. Hij had het werpmes niet geworpen, maar zoals gewoonlijk in hand tot handgevechten in zijn linkerhand gebruikt om tesamen met het Krimoriaanse mes een kruis te maken, zodat hij met gemak grotere zwaarden te blokkeren.

Het meisje kon bevestigen dat Loth de gouverneur had vermoord. De jongen, Berengar genaamd, was een toevallige omstander die niet gezien had wie het vuur had aangestoken, en was daardoor het gebouw binnengegaan om zoveel mogelijk mensen te redden.

Hij had afgesproken met Artos om hun aanval op Loth te organiseren op het dak van de uitgebrande klokkentoren van de stad. De belegering was eergisteren begonnen, en de muren had tot nu toe nog stand gehouden, maar er waren al verscheidene gebouwen geraakt en ingestort, bij de algemene chaos en paniek toevoegend. Niemand wist waar het volgende projectiel zou neerkomen.

"Voor we Loth vermoorden zouden we eerst de belegeringsmachines moeten uitschakelen, dat zou de stad nog een weekje respijt geven, en als we dan nog de beloofde versterkingen zouden krijgen uit Ruha, dan is onze situatie heel wat rooskleuriger."

Loth had huurlingen aangeschaft in Ruha, maar door een storm op het reusachtige meer van Athos konden de boten niet oversteken. Ze hadden hun vertraging nog naar de oude duivenman van Loth gestuurd, die aan de kant van de gilde stond, waardoor de gilde een bende van 120 Ruhaanse huurlingen erbij kreeg.

"Dat is een goed idee, en morgen is het een maanloze nacht, dan zou het wel moeten lukken." antwoordde Artos.
 
Berengar keek naar zijn been waar een redelijk grote snee in zat. Een normaal persoon of misschien zelfs Halt of Artos was niet meer opgestaan en had zich weg laten dragen, maar Berengar leunde op zijn zwaard en duwde zich af omhoog. Hij kwam grijnzend overeind en ging weer recht staan.

Zo, de befaamde Artos '' van het duister, '' en zijn knechtje Halt '' Langschot '' erbij.. het moet niet gekker worden. Hij deed af met een kort knikje naar beiden, die niet de moeite wouden nemen, of de kracht bezaten om er verder op in te gaan. Mag ik vragen waarom jullie hier precies zijn?
Halt grijnsde maar Artos gaf antwoord. Die man net heeft ons verraden.. en mag ik vragen waarom jij precies weet wie wij zijn? Berengar lachtte hard op. Alle info kan je kopen als je contacten hebt zoals ik, maar kennen jullie mij ook?
 
Halt keek de jongeman even in de ogen. Deze keek zonder omwegen terug, tot Halt uiteindelijk sprak:
"Ik heb je eergisteren de stad zien binnenkomen langs de Noordelijke poort, in je rode jasje. Maar mag ik weten wie jou "contacten" dan wel niet zijn?"

Personen die veel wisten over wat er in een plaats gebeuren zijn altijd handig om te kennen, want een man als Halt had drukkere bezigheden dan in elk hoekje en gaatje uit te zoeken wat er gebeurt, vooral nu dat het openlijke oorlog was.

"Laat ik hun namen nu toch eens glad vergeten zijn." verklaarde Berengar.
"Dat dacht ik al." stemde Halt in.
"Nu, zodra je hun namen zou herrinerren, geef dan maar een gil." zei Artos.
"Tot dan zullen mijn mannen er wel voor zorgen dat je niets overomt." vervolgde hij met een uitgestreken gezicht.

Berengar, die wel doorhad wat er tussen de regels gezegd was, legde zich bij zijn lot neer. Hij was omsingled door gildeleden, en hij had Artos aan het werk gezien in de herbergkamer.

"Wie waren het?" vroeg Artos opnieuw, nu grijnzend.


Diezelfde nacht, in de velden ten Westen van Kramas.

"We heben echt wel de beste nacht uitgekozen om hun belegeringstuigen te verwoesten..." Mopperde Evan.

De winter, die over zijn hoogtepunt heen was, deed een venijnige maar vruchteloze poging het land weer onder zijn bewind te brengen. Het vroor, maar sneeuw was hun bespaard gebleven.

"Stil nu!" siste Halt.

De bewaker staarde moedeloos in de verte, totaal onwetend van de vijand nog geen zeven meter van hem vandaan, verborgen in het lange gras. Hij draaide zich om om zijn handen te warmen aan de vuurkorf, en moperde wat in zijn baard.

"Ik zie ze vliegen..."

Halt sprong recht terwijl de man zich omdraaide, en toen hij weer de nacht inkeek, kon hij nog net een donkere gestalte onderscheiden voor alles donker werd.
Halt greep snel een flesje brandewijn uit zijn zakken, en gooide het wat over de man's gezicht en kleren, en gaf hem toen een flinke teug. De wacht kon hoog en laag zweren dat hij neergeslagen was, maar de stank van de alcohol zei genoeg.

"We hebben weinig tijd, kom nu!" siste hij.

Geruisloos slopen ze naar de belegeringsmachines, acht trebutchets, een katapult en vier ballista's. Eenamaal daar aangekomen stonden ze recht alsof er niets aan de hand was, en zonder geheim te doen. Dat trok minder aandacht. Als je geheim stond te sluipen, dan wisten de mensen, als ze je zagen, dat je met iets verboden bezig was, maar nu zouden ze denken dat ze de katapulten en ballista's gewoon behandelden tegen de koude. Ze begonnen de olie die ze mee hadden gebracht aan te brengen op de belegeringstuigen.

Wanneer ze allemaal besprenkeld waren, klaar om aan te steken kwam Artos nog met een verrassing tevoorschijn. Hij gooide een zwart poeder op een hoopje, en maakte een spoor van het poeder over de droge en hardbevroren grond tussen de verschillende belegeringstuigen, en in plaats van elk wapen apart in brand te steken, stak hij een uiteinde van het poederspoor aan.

"Wat doe je?" vroeg Halt.
"Een verrassingkje van Leon, met de groeten van Ignotus farnheim." antwoordde Artos grijnzend.
"Wie?" vroeg Halt, nu helemaal de kluts kwijt, wat zelden gebeurde.

Eenmaal in de dekking van het bos ging Artos verder.

"Nu zal het zo ongeveer wel gebeuren, denk ik."
"Wat gebeuren? Ik mocht het ginds niet weten maar wat moet je met dat poeder?" vroeg Halt, enigszins boos.

Plots werd hij opgeschrikt, tesamen met de gehele legermacht van de dienaars van het Licht, door een explosie die alle belegeringswapens in vuur en vlam zetten, en enkele zelfs uiteenreet.

"Wat was dat?" vroeg Evan in paniek.
"Tel eerst de verwoeste wapens, dan zal ik het je zeggen." Antwoordde Artos grijnzend.
"Je hebt ze allemaal opgeblazen! Hoe deed je dat?" vroeg Will, als altijd enthousiast.
"Buskruit."


Een paar minuten later, in de tent van de legeraanvoerders van het Licht.

Een dappere maar angstige dienaar kwam de tent binnengeslenterd.

"H...heer... Z...ze heb..hebben alle ka...ka...katapulten opgeblazen." stotterde hij.
 
Eenmaal terug in Kramas was hij al bezig om de volgende stap in werking te laten zetten.
Namelijk de jacht op Loth. Het was nog zeker dat die gek in de stad was, maar precies waar wisten ze nog niet.
Halt zou nog met zijn eigen groepje de commadant van de wacht, die nu min of meer de stad in handen had, verder helpen door de vijandelijke troepen te dwarsbomen.
Hij zou zich bemoeien met de opsporing van Loth. De zeven ervaren gildeleden die met hem naar Kramas waren meegegaan zou nu goed van pas komen.

Nadat hij die op pad had gestuurd begon hij aan andere dingen te denken. Er nog veel moeten gebeuren voordat ze zeker konden zijn dat ze Kramas veilig konden stellen.
En dan goldt er nog de rest van Arkris.

Hij pakte papier en inkt en een veer en begon een gecodeerde brief te schrijven, gericht aan Marsha.
Die zou nu als het goed is bij een van de adelijke families zijn om zo een verbond te sluiten.
 
"Dus nu dat de vijand nioeuwe belegeringstuigen moet maken, hebben we ons een paar dagen tijd gekocht. De huurlingen uit Ruha zijn gisteren vertrokken, maar het weer is nog steeds niet optimaal, ze zijn hier ten vroegste binnen een week." legde Halt uit aan de commandant.

"Wij hebben hier 23 ridders, waaronder ik, 48 beroepsinfanteristen en nog eens 51 onder de wapens geroepen infanteristen. Daarbovenop hebben we nog 64 ervaren boogschutters verzameld uit het omringende landschap voor de soldaten van het Licht eraan kwamen. Dat komt neer op 186 man. De vijand heeft nu al minstens 500 man verzameld, van wie ongeveer de helft beroepssoldaten zijn. Dat betekent dat we ze met onze nieuwe versterkingen uit Ruha.." zei hij tot hij werd onderbroken toen Wil de kamer binnenstormde.

"... Helemaal geen kans zullen hebben..." maakte Will de commandant zijn zin af.
"Er zijn nog eens 114 getrainde ridders onderweg naar hier om met Kramas af te rekenen, ze zullen hier ten laatste binnen een week zijn."

"Vervloekt! Dan is alles verloren!" vloekte de commandant.

Ze zwegen alledrie tot Halt weer sprak.

"Volgens mij moet ik het eens met Artos hebben over die "heet poeder" van hem. Tegen zware cavalerie zal het wel van pas komen."
 
Berengar keek over de muur naar beneden waar enkele vuren brandden. Het waren voornamelijk kleine vuurtjes maar in de verte had hij in een grote flits enkele zeer grote vuren op zien waaien. Hij had enorm moeten grijnzen toen hij opmerkte dat het de artillerie was van het aanvallende leger. Hij keek rond naar de mannen die om hem heen zaten en zichzelf aan het bezatten waren, een goede bezigheid voor de aanval kwam. De helft keek somber om zichzelf heen en de andere helft lag te slapen. Hij keek waar naar voren terwijl hij op een kanteel van het kasteel leunde. Hijzelf zat in het hoogste gebied, de laatste linie voor het echte kasteel. Hij was dan ook eigenlijk de enigste linie tussen de vijand en de nieuwe gouverneur. Het was zelfs nog onduidelijk of Loth nog in de stad was. Het enigste wat nu duidelijk was was dat ze moesten winnen van het andere leger.
 
Hij lag op de doodstil op de grond, en wachtte. Even later kon je door de mist een aarzelend en dof geklepper van hoeven op de onverharde weg horen.

"Ze zijn er. Geef Artos het teken."

Evan tijgerde een paar meter achteruit, tot hij diep in de bosjes verborgen lag, stond recht, en stoof richting Kramas.
Hij voelde een steen pijnlijk in zijn maag steken, maar verroerde zich, niet, zijn training herrinerend.

"Zozo, het onkruid neemt hier wel erge vormen aan zeg."
"Onkruid vergaat niet." Antwoordde Halt.
"Vervloekte onverlaat!"

Halt stond rustig recht terwijl de man zijn zwaard trok en nogal dramatisch zei:

"Sterf, luis!"

Halt's linkervoet schoot bliksemsnel achteruit, recht op de ongelukkige zijn enkel, waardoor deze in een onverwachte beweging vooroverboog, en diens zwaard liet vallen. Halt stak zijn ellenboog genadeloos in het gezicht van zijn slachtoffer, en terwijl de man, het gezicht vol bloed en tranen, achterover viel, sprong hij de struiken in.

"Daar bewoog iets!"

De kapitein van de zware cavalerie kwam met een groot deel van zijn mannen met getrokken wapens aangegallopeerd.

"Daar ligt iemand kapitein!" riep een van zijn mannen.

De ongelukkige man krabbelde overeind, en riep tevergeefs:

"Maak dat je wegomt! Ze hebben..." BWOAAM!!!



"Zo, dat was eigenlijk nog redelijk gemakkelijk." zei Halt onaangedaan

Berengar stond op en grijnsde. Hij mocht dit soort missies wel, en daarbij, hij vond het wel leuk om met het hete poeder van Leon te spelen. Het was levensgevaarlijk, maar daardoor des te interessanter.

Samen reden ze terug naar de stad, de kreunende mannen en stijgerende paarden achter zich latend.
 
De ochtend van de slag brak aan. Er was geen bode, geen teken, geen aankondiging, maar je kon het voelen aan de bedompte en zwaarmoedige sfeer, die zich al meer dan een half jaar in Kramas gevestigd had. De winter, die het land in zijn ijzige greep hield, was genadeloos, en ontzag man noch vrouw. Er steeg een sinistere en dichte mist op uit het meer van Athos, die het landschap sierde, en tesamen met de dikke laag wolken het zonlicht tegenhielden.

De mannen met hun rode tunieken onder glinsterende maliënkolders marcheerden voorwaarts. Stil, vastberaden, klaar voor de strijd. De verdedigers op de muren, met enkele groene tunieken, gesierd door vele uitspattingen in het grijs of bruin, door het grote aantal opgeroepen burgers, wachtte hun op. Stil, somber, maar vastberaden.

Toen de het aanvallende leger schootsaftand had bereikt, hield het halt. Een man te paard maakte zich los uit de menigte soldaten, en spoedde zich naar de muren, die ondanks de zware beschietingen nog steeds trots rechtop stonden.


"Burgers van Kramas! leg de wapens neer! Geef de strijd op, want wij, trouwe dienaars van het Licht, zijn jullie vijanden niet! Zij die de rust verstoren in dit prachtige land, de Gilde, zij zijn onze vijanden! Dit is jullie laatste kans, want de hand van het Licht die zich nu uitsteekt, om jullie te helpen, zal straks een vuist worden, die ieder die nu niet bekeerd zal neerslaan, zonder onderscheid des persoons!"

De mannen op de muren kenden de genade en trouw van het Licht door de verhalen van vluchtelingen uit het vasteland, en antwoordden prompt met een een luid en uitdagend gebrul.

"Zo zij het!" Krastte de verontwaardigde bode.

En op dat moment, brak de hel los. Kannonnen braakten vuur, katapulten zwaaiden loom met hun armen, en ballista's spuwden hun dodelijke projectielen weg...
 
Back
Top Bottom