Kings Will - Life or death - RP

Users who are viewing this thread

Aramos was het niet gewend om op een bed te slapen, hij prefereerde een zachtere ondergrond zoals bijvoorbeeld zand of aarde. Hij woelde de hele nacht heen en weer en besloot toen maar op te staan. Hier was geen doen aan. Hij gebaarde naar zijn Malak dat die moest blijven liggen, waarop een korte grom klonk en hij weer in slaap viel. Hij pakte de deurklink vast en trok hem naar beneden. Toen begon hij door de burcht te dwalen. Hij had nog nooit zoiets gezien, maar vanwege de toestand na de aanval van de paladijnen en omdat niet alles was opgeruimd, was hij niet echt onder de indruk. Architecten uit het westen sporen niet.. Hij kwam uiteindelijk uit bij twee grote deuren. Toen hij naar binnen stapte rook hij de geur van boeken. Mmhm.. dat rook altijd heerlijk, naar kennis. Hij begon door de boeken te neuzen. Er zat niet veel interessants bij. Hij zuchtte. Boeken uit het westen zijn ook al zo saai.. Hij opende zijn tas en nam een scroll eruit. Hij legde hem open op de tafel en begon hem te bestuderen.

Hey, wie ben jij! Een man stond met getrokken zwaard achter Aramos. Aramos had hem al aan voelen komen, omdat vanwege zijn aantrekkingskracht naar zand, een klein beetje zand op de grond lag. Het maakte hem niet zoveel uit, want het hielp hem met uitkijken naar vijanden, maar meestal waren de mensen waar hij langs ging er niet zo blij mee. Aramos.. kind van het zand. En jij? Ach, niet dat het uitmaakt. Zonder zich om te draaien kwam er een lange sliert zand uit zijn flacon. Razendsnel greep het de man bij zijn armen en beide voeten waarna de man zijn zwaard liet vallen. Wa-wat! Help! HELP ME TOCH, IEMAND! Aramos raakte lichtelijk geirriteerd en een vijfde sliert bewoog zich over de man zijn mond. Mhhh! Mhhhhhhh! Dat was beter.. stilte. De man werd hoger en hoger getild in de lucht waarna een van de slierten zich naar zijn mond begaf..

Langzaam maar zeker baande het zand zich een weg door zijn lichaam.. Aramos, stop daarmee. Een kalme stem beval hem te stoppen. Aramos raapte zijn scroll op en stak hem weg, waarna hij zich omdraaide. Het was Halt. Ik wist dat je er was, Halt. De man kwam stilletjes uit de schaduw gelopen. Hm. Halt was lichtelijk verbaasd dat hij hem al had gevoelt. Kijk maar op de grond. Het zand staat in connectie met mijn lichaam. Terwijl Aramos dit zei ging het zand steeds verder de man zijn lichaam in. Oké. Laat hem los, dan praten we verder.. Aramos besloot de man los te laten, waarna hij op de grond viel. Echter was het zand zo snel van zijn lichaam verdwenen dat het een soort schuurpapier reactie vormde. De man had enkele schaafwonden aan zijn enkels en polsen. Toen de man op de grond lag begon hij gelijk over te geven.. een grote berg zand kwam uit de man zijn mond. Daar houd hij nog wel even last van.. Aramos liep naar de man toe en veegde wat van de man zijn bloed aan zijn vinger, waarna hij er een streep mee zette boven zijn oog. Het was een dunne streep, maar groot genoeg om te zien dat er wel een streep zat, en dat het een streep was gezet met bloed. Trek voortaan je zwaard niet voordat je weet wie je tegenover je hebt, idioot. Aramos liep langs Halt, die hem even nakeek en daarna de man overeind hielp terwijl die nog meer zand op kotste. Aramos moest even grijnzen en liep terug naar zijn kamer, waar hij zijn eigen bed vormde van zand. Hierna sliep hij lekker de hele nacht door.
 
Roran keek Adele aan. Vervloekt, dit had hij niet van haar verwacht! Hij had gehoopt dat ze nog wat wijn voor hem overgelaten zou hebben, want ondacks dat het goedkoop was, was hij relatief goed. En hij maakte zich ook zorgen om die opmerking van haar. Hij vertrouwde Sarvon nog steeds niet, en nu ze in zo'n bui was kon er vanalles gebeuren. Hij zuchtte luidop.

"Dus, ik zal vannacht wel de eerste wacht houden. En de tweede." En hij keek veelzeggend naar Adele, die met appelrode wangen hem om zijn woorden zat uit te lachen.
"Bang dat ik vannacht bij je kom slapen dan?" Zei ze.

Roran voelde zich rood worden en zei toen ietsje bruusker dan de bedoeling was:

"Nee, omdat jij in geen toestand bent om de wacht te houden."
"Anders kan je wel bij mij komen liggen?" Suggereerde Sarvon glimlachend, waarop Adele hem aankeek en glimlachte.
"Misschien doe ik dat wel." Meteen daarna keek ze naar Roran en zag het resultaat van haar woorden.
"Nou, veel plezier dan." Zei Roran beledigd, en ging ergens anders zitten.
"Wacht nou! Kom op! Ik maakte maar een grapje!" Giechelde ze.
"Dat was allesbehalve grappig Adele. Je weet best wat ik bedoel." Zei hij kwaad.
"Kom nou, alsjeblieft?" Bedelde ze.
"Ja kom op Roran, doe het voor haar." Zei Sarvon.
"Vervleok jullie allebij!" Riep hij en hij ging terug zitten.

Hij pakte zijn wetsteen en begon zijn zwaard te slijpen. Hij hield van het rustgevende geluid. Hij hield zich ook even uit de conversatie tot Adele het woord weer tot hem richtte.

"Speel nog eens een liedje Roran! Zoals in de herberg!" Vroeg ze hoopvol.
"Niet nu. We zouden onbedoelde aandacht kunnen trekken." Zei Roran nuchter.
"Alsjeblieft?"
"Neen." Zei hij nukkig.
"Ach ja. Dan maar niet." Zei ze teleurgesteld en nam de fles wijn.
"Dat waag je niet."Zei ROran waarschuwend.
"Waarom? Het kan toch geen kwaad?" Antwoordde Adele onschuldig
"Je bent al beschonken genoeg Adele."
"Ja, laat ook nog wat voor ons over!" Mengde Sarvon zich grijnzend in het gesprek, waarna hij de fles helemaal leegdronk.

Dat leverde hem een zure blik van Roran op, maar hij schokschouderde en keek naar het kampvuur.

"Ik zal de eerste wacht wel houden." Zei Sarvon snel. Hij wou Roran niet teveel in de haren zitten en bood dit als een vredesgebaar aan.
"Goed. Maak eerst een rondje om het kamp, om te zien of we geen luistervinkjes of toevallige buren hebben." Zei Roran.

Sarvon, die dat nog nooit gedaan had, keek Roran eerst verdacht aan, maar knikte toen. Eigenlijk was dat wel een goed idee.



"Ik ben een rondje gaan doen." Zei Sarvon.

Roran knikte ter teken dat hij het gehoord had en keek naar Adele. Hij zuchtte diep.


Halt keek Aramos na. Daar gaan we nog problemen mee hebben vrees ik.
 
Adele grinnikte en streelde achter Rorans rug en glimlachte. Ze giechelde nog eens. ''Weet je...we zijn nu wel helemaal alleen hea? Zin in wijn? Ik heb eentje meegesmokkeld.''
Roran keek haar boos aan, waardoor Adele een boze blik terug gaf, maar niet meer rechtop kon blijven zitten en achterover valde en zowat bijna meteen in slaap viel.

Richard opende zijn ogen en gaapte. Versuft keek hij rond, maar zag Ilse nergens. Die was waarschijnlijk dus al opgestaan en eten gaan halen. Hij keek nog naar zijn zij. De wond die Merkus hem toe had gebracht was een litteken geworden. Hij dacht aan gisteravond en herrinerde zich dat Ilse hem tijdens hun liefdes spel had aangeraakt met een magische techniek die de huid sneller deed genezen. Hij grinnikte even en begon zich met aan kleden. Nadat hij zich had gekleed in wat normale kleren, in plaats van zijn gehavende leren uitrusting.
Toen hij de eetzaal in ging, zag hij al snel Ilse en Halt bij een tafel zachtjes met elkaar praten. Richard pakte wat eten en ging glimlachend naast Ilse zitten en wenste vrolijk Halt een goede morgen. De twee keken hem bezorgd aan en vertelde hem wat er gisteravond gebeurd was.

Aramos kwam de eetzaal in en gaapte. Hij had tot laat uitgeslapen en keek rond. Niemand, behalve één persoon was in de eetzaal. Die zat met zijn rug naar Aramos toe en zat een boek te lezen, terwijl een bord met eten voor hem lag. Gezien er nergens anders meer eten was, liep Aramos naar de persoon. Richard wierp een strenge blik naar Aramos en schoof het bord weg, toen Aramos het wou pakken. Die fronste naar Richard. Die gebaarde hem te zitten. ''Luister, over twee uur gaan wij eens goed praten...Met onze vaardigheid. Ik hoorde wat gisteren is gebeurd en je moet weten, je kunt niet alles doen wat je zomaar wil doen. Eet en maak je klaar en ik zie je bij de trainingsveld over twee uur. Tenzij je niet durft natuurlijk.''

Richard keek hoe Aramos koeltjes naar het veld toeliep, tegenover hem. Ilse keek vanaf een afstand samen met Halt en Will naar de twee. Het begon zo met regenen, waardoor niemand buiten was. Richard trok een kortzwaard en activeerde zijn Carin gave. Zand kroop uit de flacon van Aramos. Beide keken zonder enige emotie naar elkaar, tot Richard op Aramos af rende. Twee zandslierten schoten naar Richard, die voor de ene wegdook en de andere wegsloeg met zijn kortzwaard, die omgegeven was door zijn bliksemtechniek. Hij gromde en haalde uit, maar een laag zand blokeerde de slag. Ineens klonk een raar krakende geluid en Aramos schrok. Richards kortzwaard sloeg een gat in verdediging. Meteen schoot er zand op Richard af die gromde. Bloed liep van zijn rechteroog en op enkele plekken van zijn lichaam was hij doorboord. Aramos glimlachte flauw en schudde zijn hoofd. Ineens loste Richard op en vlogen er overal kraaien. Aramos schrok, maar herstelde snel en viel de kraaien aan. Ineens hoorde hij achter zich weer een krakend geluid. Hij draaide zich om en hief zijn hand. Hij hoorde Richard vloeken, maar toen hij een stukje zand liet zakken, loste Richard weer op in kraaien. Aramos dacht snel na en maakte meer zand aan voor zijn verdediging, maar hoorde ineens Richards stem. ''Dwaas...Wat zei ik nou? Degene die de dood omarmen, zullen merken dat niks anders dan leegte op hun wacht. Wil je dat? WIL JE DAT?'' Aramos drukte een hand tegen zijn linkeroor en probeerde nog meer van die vervloekte kraaien neer te halen.

Zowel Ilse als Halt keken bezorgd toe, maar hadden beloofd niet in te grijpen. Richard had zijn plan uitgelegd en gezegd dat hij de hele ochtend aan een techniek had gedacht en ingestudeerd had, die hem een voordeel op Aramos zou opleveren, als zijn plan zou werken. Ze waren niet de enige toeschouwers, want vanaf een balkon keek een andere persoon glimlachend naar de twee. Het was geen vrolijke glimlach of eentje die goede intensies had, maar een die kwaad in zich hield. ''Hhmmm, dit is gunstig...Beiden zullen vereerd zijn als ik ze later aan mijn lijst toe zal voegen....Voorlopig moeten ze beiden nog groeien en dan...Dan zal ik hun verrassen met het allergrootste eer die ze kunnen halen.'' De persoon grinnikte en keek geboeid hoe het duel verder ging.

Richard viel aan, stierf, loste op in kraaien en viel weer aan en zo bleef het doorgaan. Aramos raakte uitgeput en vloekte. Hij werd boos en verzamelde al het zand om zich heen. Een grote bol, groter dan hij eerst had gemaakt tegen Merkus, hing boven Aramos en hij liet het hele veld overstromen met zand. Hij hijgd, maar keek voldaan. Hij vormde langzaam een vuist en er klonken overal krakende geluiden. De kraaien waren allemaal gebroken. Langzaam liep er zand terug in de flacon en Aramos verwachtte Richard gebroken in het zand te liggen. Toen werd hij bleek en keek geschokt. Langzaam trok het zand zich terug en zag hij zichzelf daar liggen. ''Dit is jouw toekomst...Verdolven onder je eigen haat en woede. Verlaten door je vrienden..Wil je dat Aramos? WIL JE DAT?''
Langzaam begon alles weg te vagen en zakte Aramos door zijn knieeën. Hij keek recht in Richards ogen, waarvan de rechter heftig aan het bloeden was. Hij zat ook op zijn knieeën tegenover hem en hijgde zwaar naar adem. Hij kneep zijn rechteroog dicht en schudde zijn hoofd.
''Aramos....Laat me dit nooit meer doen....Nooit meer...Ik hoop dat je de boodschap snapt. En nee, niemand van ons heeft nu gewonnen, maar we hebben allebei verloren.'' Richards sloot beiden ogen en begon bloed op te hoesten. De druk die de techniek op hem had gezet was enorm en hij was nog niet bedreven met de techniek.

Ilse en Halt schoten naar voren en brachten beide naar de ziekenboeg, waar ze zouden kunnen herstellen van het duel.
 
Die techniek. Slim. Als je me had doodgemaakt. Nu ik weet hoe hij werkt.. is het voordeel eraan weg. En daarnaast, een techniek waarvan je zelf kan doodgaan is ook niet ideaal.. geloof me, je hebt nog erg veel te leren. Hij keek Richard aan met de doodse blik. Ik had kunnen winnen, Richard. Als die twee ons niet hadden meegenomen.. had ik je leven beëindigd. En je had ongelijk.. ik heb gewonnen. Ik wou je enkel de kans gunnen om het leven van mijn kant te zien, want mij heb je niet overtuigd. Nu is de kans aan mij om jou te overtuigen dat er niets meer is dan de dood. Want totdat er in deze wereld geen mensen meer zijn om te vermoorden, tot dan leef ik. En zodra ik iedereen heb vermoord dan sterf ik af, want er zijn geen tegenstanders meer om mezelf tegen te testen, mijn krachten op te laten donderen en hen te overstromen met de haat die ik voor hen voel. Met een snelle beweging greep Aramos het hoofd van Richard vast, waarna hij met zijn vinger wat bloed van diens oog afhaalde en een streep boven zijn eigen oog trok. Vanavond vertrek ik. Ik verlang weer naar mijn eigen gebied waar niemand me lastig valt. Waar geen idioten zijn zoals jij die me willen veranderen in een persoon dat ik niet ben. En waar geen mensen zijn die een duel stoppen omdat er een persoon gewond is aan zijn oog.. stelletje laffaards. Hij zei dit extra hard, zodat Halt en Ilse, die buiten de deur zaten, het ook zouden horen. Langzaam stond hij op. Het enigste wat je bereikt hebt met die techniek is een fikse koppijn.. idioot. Hij keek door het raam naar buiten en deed zijn kleding aan. Het was eigenlijk veels te warm voor deze kleding, maar het moest ermee door. Hij trok zijn sjaal om zijn hele hoofd heen zodat alleen zijn ogen, neus en mond zichtbaar waren. Ik hoop dat je lang genoeg overleeft zodat we uiteindelijk nog eens kunnen dueleren zonder tussenkomst van twee anderen. Richard keek hem recht aan. Aramos, je begaat een fout. Aramos liep geirriteerd de deur uit.
 
De volgende ochtend keek Roran met een beetje medelijden naar Adele. Hij schudde zijn hoofd. Ze had het verdiend, na gisterenavond. Sarvon keek grijnzend naar hoe Adele naar een beekje strompelde en haar hoofd in het water hield.

"Blaargh! Koud!" Gilde ze geschrokken.

Zowel Roran als Sarvon moesten nu voluit grijnzen.

"Hup Adele! We moeten verder! Het eten was geniaal, en jou tentoonstelling nog beter." Zei Roran genadeloos.
"Dankje. Denk ik." Zei ze enigszins schuldbewust.


Halt dacht na over Aramos. Hij hoopte dat Richard's plan gewerkt had. Hij moest nu terug over Will nadenken. Die had hij een opdracht gegeven om hem te besluipen. Hij grijnsde in zijn gedachten. De arme knaap wist niet wat hem te wachten stond. Tegen de middag sloeg Will zijn slag.

"Dag Will." Zei Halt toen hij wat blies om zijn koffie af te koelen.

Will, die hem via de gebintes van het plafond besloop, verschoot zo danig hard dat hij eraf tuimelde en op de tafel smakte.

"Owowowow... Hoe wist je dat ik er was?" De kandelaar hing achter je. Je schaduw verspreidde zich over heel deze kant van de eetzaal." Zei Halt emotieloos.
 
Grommend en vloekend bleef ze op haar paard en moest ze continue vloeken om de gegrijns van de andere twee. Ze vervloekte de wijn, want ze wis nog maar kleine flarden van de vorige avond, maar bedacht het maar beter was en ze was niet wakker geworden naast Roran of Sarvon, dus erg kon het niet zijn...Hoopte ze.

Ze zouden snel Ulif bereiken in de tempo waarin ze reden en Adele's humeur werd bij elke km erger en erger. De andere twee begonnen zich af te vragen waarom dat zo was en nu ze zo dichtbij Ulif waren, wou Adele al helemaal geen pauze meer inlassen. Uiteindelijk zagen ze de muren van Ulif opdoemen in de verte en in plaats van hun tempo aan te houden, zweepte Adele de twee op tot een helse tempo.

Even later hadden ze de paarden gestald en stonden ze in een kleine donkere en smerige steeg te wachten. Adele keek strak voor zich uit en keek kil als een van de twee iets wou zeggen. Ineens dook een man, gekleed in arme kleren voor hun op. Hij keek hun arrogant aan en glimlachte, maar was een glimlach zonder vreugde.
''Adele...zusje van me...Ik voel me vereerd.'' Adele keek kil en knikte. ''Marcus...Hoe is het..broer?''
Roran en Sarvon keken geschokt en zagen meer mannen uit de schaduw komen. Rorans hersenen begonnen snel te draaien en herrinerde zich Adele's boze buien en haar dronkenschap van gisteren...Was dat hierom? En wie waren die mensen?
Sarvon dacht hetzelfde als Roran en leek ook niet op zijn gemak. Adele wenkte de twee en ze liepen achter Marcus en zijn mensen aan. Ze kwamen bij een paar man te staan, die hun blind doekte.

Even later waren ze in een bedompte ruimte, waar hun blind doeken af werden gehaald en zagen ze een redelijke gezellige ingerichte kamer. Marcus gebaarde dat drie konden zitten. Adele zat, maar Sarvon en Roran twijfelde. Er stonden een paar man bij de deur en keken hun koeltjes aan. Adele wierp de twee een woedende blik. Nadat ze zaten ging Marcus tegenover haar zitten en lachte geamuseerd, maar zijn ogen keken kil. ''Vanwaar dit onverwachte bezoekje, zuslief?''
Adele keek hem woedend aan. ''Dat besef je maar al te goed...Ik ben geen paladijn meer en de enige manier waarop je afstap als paladijn is door een kist of andere manier..Maar geen van allen heeft de keuze dat ik er levend ervan af breng..'' Marcus knikte alleen maar. ''En hoe is het met moeder?'' Adele zuchtte. ''Goed goed, ze is ergens veilig en beschermd.'' Marcus knikte nu nog een keer en zuchtte. ''Vanwaar dat je de bescherming van de dievengilde hier in Ulif opzoekt? Als moeder dit wist...'' Adele keek hem kil aan en wees naar Roran. ''Ik kom niet voor mezelf bescherming en onderdak zoeken, maar voor hem daar...En ik blijf bij hem, of je het leuk vindt of niet, wat ook eveneens voor Sarvon geldt. Ze maakte een hoofdgebaar naar Sarvon. Marcus dacht na en zuchtte en keek verveeld.
''Ik heb geen zin om een discussie te voeren, waarvan ik weet dat ik die ga verliezen sinds jij dan mijn tegenstander bent...Goed, maar op voorwaarde dat ik besluit wanneer en hoe jullie buiten de hol gaan en niet zonder toezicht van mijn mensen...Anders hebben we geen deal.'' Adele dacht na en knikte. ''We nemen die deal aan.'' Marcus knikte en knipte in zijn vingers. ''Laat ze de gast ruimte zien en hun vetrekken, die daaraan grenzen. Plaats enkele mannen voor de deuren van de gemeenschappelijke gast vetrek..En hou me van alles op de hoogte.'' Dat laatste zei hij met nadruk, wat hem de woedende blik van Adele opleverde. Ze werden begeleid en Marcus zuchtte en rolde met zijn ogen.
 
Roran keek Adele woedend aan. Toen de dief zijn arm greep om hem mee te sleuren schudde hij die van zich af. Als een brok grote woede volgde hij de dief. Hij kreeg een groezelige schaal met eten aangeboden, die hij zover mogelijk van zich afduwde. Daarbij gaven ze ook een fles water. Hij was net een gevangene. Dacht hij bitter. Toen Adele even later bij hem aankwam barstte hij uit:

"Wat heeft dit te betekenen? Een dievengilde? Je sluit ons op verdomme! Wat hoopte je hier in godsnaam mee te bereiken?!"
"Kalmeer!" Probeerde ze.
"Bedankt hoor! Nu kunnen we onze opdracht en onze levens wel vergeten! Denk je dat de Schaduw Orde blind is? Ze komen hier onmiddelijk achter en waarschuwen Caine! Wie weet weten ze het al! Het is gewoon een kwestie van tijd of we zijn er geweest als we in dit vervloekt rattenhol blijven zitten!" Raasde hij voort.
 
Ze haalde uit. De klap weerklonk in de kamer. Ze haalde nog een keer uit en keek woest. Haar hele gezicht begon rood te worden en Sarvon wou ingrijpen. Adele gaf hem een vuistslag tegen zijn wang en keek weer woest naar Roran. Ze begon met schreeuwen. ''Wat ik er godenveromme ermee wil bereiken? Ik wil ermee bereiken dat je godveromme leef! Vuile tering zak! De Schaduw Orde is er nog niet achter gekomen en we zitten hier vollopig veillig, maar ga maar! Ga dan, maar als ik je ooit weer tegenkom, zorg ik ervoor dat je ga wensen dat je nooit geboren zou zijn of mij zou hebben ontmoet of....'' Ze maakte haar zin niet af, want de tranen liepen over haar wangen. Ze wilde nog wat zeggen, maar keek hem weer woest aan en beende naar een van de vetrekken. Roran wreef over een wang, maar op beide van zijn wangen stond een rode afdruk van de klap. Sarvon stond versuft op en vloekte even. De twee werden stil en hoorde gesnik uit de kamer komen waar Adele in was gegaan.
 
Roran besefte plots dat ze geprobeerd had hun levens te redden. Al dan niet op een manier die hij niet goed vond. Maar het was wel een goede bedoeling geweest. Hij had haar zwaar beledigd, schoot het hem te binnen. Bleek en schuldbewust zakte hij tegen de bedstijl ineen. Sarvon kwam een beetje dichterbij.

"Waag het niet hier te komen." Waarschuwde Roran hem.

Waarop Sarvon de deur uitwandelde naar Adele.

Grommend draaide Roran zich om. Nu had hij het weer eens grondig verpest. Zoals gewoonlijks. Dacht hij zuur. Hij vervloekte zijn eigen stomme kop voor alles wat lelijk en idioot was, en schopte woedend op zichzelf tegen de bedstijl, en voelde een scherpe steek van pijn door zijn been trekken. Hij stond op het punt het bed aan mootjes te hakken, toen hij aan Halt's woorden dacht, en bitter om zijn eigen mislukking weer te gaan zitten.

Toen Sarvon een tijdje later weer binnenkwam keek hij niet eens op. Sarvon merkte dat er een lege fles wijn stond, die er net nog niet had gestaan. Hij bleef wijselijk uit de buurt van Roran, die nietsziend naar de muur staarde. Toen het avondeten later werd binnegebracht gaf Roran nog steeds geen kik, behalve dat hij de fles wijn zelf opeiste. Sarvon ging er niet op in, en ging snel slapen, voor hij Roran per ongeluk zou provoceren.


De volgende ochtend werd Roran met een stekende hoofdpijn wakker, en er lag galsmaak op zijn tong. Toen hij nadacht waarom herrinerde hij zich alles weer, en hulde zich in zijn mantel van onverschilligheid. Toen het ontbijt binnen werd gebracht, at hij nog steeds geen hap, en Sarvon begon bezorgd te worden. Hij kon Roran toch onmogelijk zichzelf laten kapotmaken.

Grijnzend nam hij de fles wijn uit Roran's handen en dronk hem leeg, terwijl Roran hem verbouwereerd aanstaarde.

"Waar was dat goed voor!" Siste hij woedend, met rood omrande ogen van de vermoeidheid.
"Voor jou."
"Vervloekte rokkenjager!" Riep Roran en haalde zwakjes uit naar het hoofd van de onbewogen Sarvon, die de slag simpel ontweek.
"Als je wilt winnen zul je beter moeten doen dan dat."

Hij liet een heel salvo aan ongerichte woedende aanvallen los. Sarvon danste achteruit en ontweek elke slag met gemak. Toen Roran uitgeput door de vermoeidheid, drank, en het kortstondige gevecht steun zocht tegen de muur, zakte hij in elkaar. Sarvon grijnsde.

"Je had gelijk. Deze wijn is heerlijk!"
 
Richard gromde en Ilse floot. Ze keek verward en schudde haar hoofd.

''Je hebt teveel druk op je lichaam gezet, rust wat uit.'' Richard keek verslagen voor zich uit en kneep in zijn vuisten. Hij dacht na, maar Aramos zou later pas een probleem worden. Hij moest eerst meer werk stoppen in zijn techniek. Daarnaast stond de oorlog ook nog in het belang. Iros was grond aan het winnen en er moest snel gehandeld worden. Ilse zuchtte en streelde Richards wang even. ''Maak je geen zorgen, je deed je best, maar als hij niet wil luisteren dan..'' Richard keek haar strak aan. ''Het maakt me niks meer uit..Volgende keer als ik hem zie, dan zal ik me niet meer inhouden...Maar we moeten ons eerst concentreren op Merkus en de oorlog, want op het moment staat Rindar er niet echt best voor.''

Adele stapte haar kamer uit en keek rond. Ze at wat van het ontbijt en zweeg. Ze negeerde de andere twee volkomen en at haar bord leeg. Ze stond op en zag dat Roran naar haar keek. Ze keek zonder emotie en ging naar haar kamer.
Eenmaal daar liet ze zich op het bed vallen en vervloekte ze hem. Ze haatte hem en wou hem niet meer zien. Wie dacht wel dat hij was? Zij probeerde hem te verbergen tegen de dreigingen en reageerde hij zo. Alsof zij het zo leuk vond om weer terug te zijn in Ulif..Haar echte geboortestad.
 
Mars naar de vijand, nabij Hiran


''Compagnie, halt!'' De 6e van Iros stond stil op hun plaats. Er stond een stevige wind, waardoor de vlag aardig wapperde in de lucht. ''Compagnie, draaaaai rechts! Allemaal tegelijk dreeiden ze rechts. Ze keken nu recht naar de vijand toe. Een leger van zes duizend man tegenover het leger van Iros, vierduizend militiesoldaten, duizend gemixte ruiters, zwaar en licht, en vijfhonderd afgestegen ridders. Het vijandelijke leger bestond uit, zo rapporteerde een spion, vierduizend militiesoldaten, minstens duizend ruiters, en nog eens duizend afgestegen ridders. Het was een gevaarte, zo groot was het vijandelijke leger, maar Keran wist, zo zag het er voor de vijand ook uit. Vanwege het verlies van hun koning lag hun moraal ook een stuk lager. ''Compagnie, voorwaarts mars! Lichte tred, vooruit!'' Met een gezamenlijk ritme liep iedereen naar voren, onder het geschal van de hoorn. De trommels werden flink geslagen, en de mannen zongen marsliederen. Het leek wel alsof ze op weg waren naar een stad in plaats van de vijand. ''De koning van de vijand eet slakken!'' Een schel gelach rees uit de linies. De vijand leek even terug te deinzen.. of was dat zijn verbeelding maar? Keran schudde zijn dronken kop. Hij was een idioot en had nooit zoveel moeten drinken gister. Ach man, wat willen ze van je, je draagt een vlag en zult een groot doelwit zijn. Enkel stommelingen dragen deze dingen. Stommelingen en helden. En Keran was geen van beide.

''Compagnie, halt!'' Weer stond de 6e stil, terwijl naast hen de rest van het leger bijviel en ook stil stond. Achter hen klonken de geluiden van de boogmilitie die pijlen trok en ermee richtte. ''Richten.. vuur!'' Een pijlenregen schoot over hun hoofden heen. Voor hen klonken de schreeuwen van gestorven mannen. Het bleef wachten op een vijandelijk salvo..

Er kwam niets.

''Compagnie, voorwaarts! Lichte tred!'' Weer begonnen ze te marcheren. De trommels wezen het ritme en zij volgden, slaven van de muziek.. Keran ontblootte zijn tanden. Slaven van de koning.. Wat was dat, grijnsde die vijandelijke soldaat nou.. Keran wierp een blik op de grond.. ''****! PEK!'' Op de grond hadden ze pek gegooid, daarom had de vijand geen pijlen geschoten en hadden ze niet aangevallen toen de Irosi 's nachts hun kamp hadden opgezet. Hun vuur zou hun plan verhullen en nu het licht was kon je het niet zien! Een grote groep militie deinsde terug de pek uit, maar een groot deel van het leger marcheerde door de pek naar de vijand. ''Vuur!'' klonk het uit de linies van de vijand. Een regen van vuurpijlen vloog nu in de richting van het leger.

HUAAAAAAAAA! Een paar brandende mannen renden over het veld, het kleine aantal dat niet dood was na deze tijd. Keran keek twijfelend naar het leger van de vijand.. ze hadden nu nog rond de vijfhonderd strijdklare militiesoldaten over, en nog rond de tien ridders. De ruiters waren, direct na het eerste vuursalvo, teruggetrokken samen met de militieboogschutters. Zonder twijfel waren die blauw-bloedjes al op weg naar Hiran, om daar uit te rusten van de strijd. Hij keek naar het leger van de vijand, dat blijkbaar afwachtte op de reactie van de overgebleven mannen. ''Wat doen we, geven we ons over of rennen we weg?'' Keran keek opzij. ''Doe wat je wilt, de adel is er al vandoor. De enigste ridders die hier nu nog zijn zijn de eerste blauw-bloedjes die niet direct wegrenden.'' Hij keek naar voren, naar het leger. Hij besloot te doen wat hij al een tijdje wou doen, en pakte de vlag stevig vast. De brandende vuurzee voor hem kon ook een reden zijn waarom de vijand niet aanviel. Hij gooide de vlag in het vuur en stak zijn zwaard weg. ''Keran, wat doe je?'' ''Zie je dat niet? Ik ga naar huis. Zou jij ook moeten doen.'' Hij draaide zich om en begon te lopen richting Hiran. Een van de ridders ging voor hem staan. '' Jij gaat nergens heen, knecht! Je eed aan de koning weerhoud je ervan te vluchten!'' Keran snoof even diep. '' Oh ja? Ik heb geen eed afgelegd.. jij wel. En daarom sta je hier nog, en dat waardeer ik. Maar jouw vrienden die nu in de taverne zitten, ja, die ridders te paard, die hebben ook een eed afgelegd. En zij zijn hier nu niet, wel?'' De ridder liet versuft zijn wapen hangen, waarmee hij eerst klaar had gestaan Keran dood te maken als die door zou lopen. Zonder te kijken wat de rest deed liep hij verder. Een van de ridders voegde zich bij hem, eveneens Michiel. De rest besloot om ook naar huis te gaan, er zou niemand zijn die de koning kon vertellen dat ze nog leefden en dus zou iedereen denken dat ze dood waren. Voor de rest was dat niet waar. Voor Keran wel.. hij zou opnieuw beginnen. Een schone lei. Hij slingerde het gespijkerde schild over zijn schouder en begon kleine praat met de ridder en Michiel. '' Mooie lucht vandaag he?'' grapte hij over de lucht die zwart zag van de as van zijn gevallen broeders.

 
Joan


Er was niet veel gebeurd die dag. Een telling van de gevangenen, zo'n kleine tweeduizendtal. De ridders en paladijnen ging ze morgen laten onthoofden, terwijl de gewone soldaten in de mijnen vastgehouden werden om later als slaven verkocht te worden. De twee clanshoofden hadden haar een bezoek gebracht en een fraai bronzen wapenuitrusting geschonken. Niet dat ze daar veel mee was, maar misschien stond het mooi als decoratie. Ze hadden haar ook beloofd tweehonderd krijgers te voorzien. Dat vond ze al beter nieuws, die lichte troepen zouden zeker van pas komen. Joan zou nog enkele dagen blijven en daarna terug naar Rindar zeilen. Het enige nieuws van het vasteland was slecht nieuws. Middas brandde en een vijandelijk leger rukte op naar Hessen. Het liefst bleef ze op dit eiland, maar ze had een plicht te vervullen.

Joan ging 's avonds vlug het kamp inspecteren. Normaal hamerde ze sterk op discipline, maar ze vond dat de mannen even stoom mochten afblazen. Het kamp was op het stadsplein opgesteld. De troepen die niet meer in de barakken van de stadswacht geraakten, overnachtten hier. Eigenlijk was er niets op aan te merken.
Joan zag hoe enkele soldaten een vrouw met geweld naar een tent sleurden om plezier mee te hebben.

"Wie is die vrouw?"
"Een gevangene. Een paladijn zelfs."
"Een paladijn die zich overgaf? Volgens hen verliest een paladijn alle eer als die zich overgeeft. Ga maar verder."


De vrouw maakte zich kwaad en begon luid te tieren.

"Bij het Licht, wie denk je wel dat je bent! Wie denk je wel dat ik ben! Ik ben een paladijn en afkomstig van een hoogstaande familie.. ik ben geen hoer!"

Joan was de vrouw beu. Als het nu een doodgewone vrouw zou geweest zijn, had ze de mannen stokslagen laten geven. Maar deze vrouw was een trawant van het Licht, dat veranderde alles. Ze tastte naar haar geldbuidel en wierp haar een gouden munt toe.

"Dan ben je dat nu wel."

 
"Roran. Zo kan je echt niet verder hoor."
"Boeit mij wat. Antwoordde hij kinderachtig.
"Maar mij wel. En Adele ook. Ook al toont ze het niet. Je moet haar tonen dat je spijt hebt. Anders kan je het inderdaad wel vergeten om ooit nog verder met haar op te trekken, laat staan je verliefdheid." Legde Sarvon uit.

Roran sprong woedend op.

"Wat?" Siste hij behoedzaam.
"Ik ben niet blind. Jij weet het misschien nog niet, maar ik wel. Adele weet het ook niet. Als je haar nu kwijtspeelt, ben je haar voor altijd kwijt. Dat is nu het enige dat telt. Hoe zwaar het ook mag zijn voor jou ridderlijke eer of wat dan ook om dat toe te geven. Als je een echte man bent. Bied dan je verontschuldigingen aan." Zei Sarvon ernstig.

Roran deed zijn mond open om te antwoordden, maar deed hem weer dicht. Hij besefte dat Sarvon gelijk had, en dat hij zich in hem vergist had. Hij was geen ordinaire rokkenjager. Hij was gewoon goed met vrouwen. En met mannen. Hij kwam bij iedereen als vriendelijk, betrouwbaar en eerlijk over. Behalve bij hem. Voor wat? Jaloezie? Hij dacht zuur over zijn eigen overduidelijke gebreken.

Hij besloot te tonen dat hij een echte man was. Hij wandelde naar de deur van Adele's kamer, nam de klink stevig vast, deed de deur open, en zag haar slapend liggen.

"Vervloekt." Gromde hij. Hij ging zitten om te wachten tot Adele wakker werd, en zijn plan verder te zetten.



Svengall keek naar het verlaten strand nabij Sorpos. Hij was van plan, nu dat de veldslag net voorbij was, en de chaos het grootst, toe te slaan. De volgende avond ging hij toeslaan, in de schemering. Voor nu voer hij zijn schip in een natuurlijke inham van het nabijgelegen eiland.

"Denk eraan. Stil, maar snel. Neem goud en dergelijke mee. Vecht zo weinig mogelijk. Er zal nog een klein leger zitten, of een groot, hangt ervanaf wie won en hoe de slag is verlopen. We kunnen geen risoco's nemen."

Zijn bemanning knikte zwijgend. Ze sloegen hun kamp op voor de nacht, en merkten het kleine vissersbootje niet dat zonder zeil, gedekt door de schemering, zich met de grootste spoed naar Mqathi haastte.
 
Ze werd wakker en zag Roran. Was dit een vage droom of zat die smerige vuile tering eikel van een...Nee, hij zat er echt.
Hij zat te wachten tot ze wakker was en ze gromde. Hij wou net wat zeggen, maar ze was hem voor. ''Ga nu weg..'' Roran aarzelde. ''Adele, ik...'' Ze ging rechtop zitten en keek hem koeltjes aan. ''Ga...Nu...Weg...Uit deze kamer! Ik wil je even niet meer zien, horen, ruiken....'' Ze beet op haar lip, want de tranen liepen over haar wangen heen en ze snikte. Ze vervloekte zichzelf en keek meteen de andere kant op.

Richard zuchtte en zocht Halt. Ilse zou zo klaar staan, maar hij moest alleen nog Halt opzoeken. Hij had de opdracht gekregen om samen met Ilse onder leiding van Halt weer terug te keren naar Rindar, om te proberen de tij van de oorlog te keren.
Echter had Richard er weinig vetrouwen in, maar order was een order dacht hij grimmig en liever onder Halts leiding vechten dan onder een onbekende.
 
"Ja dat is dan pech. Ik ga hier niet weg tot ik gedaan heb waarvoor ik kwam." Zei Roran onverbiddelijk.
"GA WEG" Schreeuwde ze nu, in tranen uitgebarsten.
"Goed. Dan wacht ik wel tot je van gedachten veranderd. Zoals je weet, ik heb veel geduld." Zei hij kalm en vastberaden.
"Smeerlap!" Zei ze nog, wetend dat hij toch niet wegging, en wikkelde zichzelf in haar dekens. Hopend dat het dan toch een droom was.
 
Door het gat dat hoog in de kerker zat, kon Ess zien dat het nacht was. Hij keek de kerker goed rond en luisterde voor zeker 10 minuten, totdat hij zeker wist dat hij alleen was. Hij pakte de sleutel uit zijn hoekje en opende de deur door zijn handen door de spijlen te steken en hem van buiten van het slot te halen.

Door bijna geen geluid te maken duwde hij de deur langzaam open. De kerker was leeg, afgezien van hem. De andere gevangenen zouden wel ergens worden gehouden dacht hij. Ess had er over nagedacht om te blijven, schijnbaar voelde die Joan er niet veel voor om hem te onthoofden, of om hem af te voeren, maar Ess wou geen risico lopen. Hij vond het al erg genoeg dat hij, de ex-kolonel van de Schaduwgarde, zich had laten pakken door een stel Rindarezen. Hij bleef nu eenmaal een Irosi.

Ess liep via de kerker naar een ruimte, waar alle in beslag genomen wapens en bezittingen lagen. De deur was gelukkig niet op slot, maar hoe goed hij ook zocht in de kamer, hij kon zijn zwaard niet vinden. Hij vervloekte zichzelf, hij kon niet weg zonder zijn zwaard. Dat zou hij niet toe laten. Ook miste hij zijn medaillon. Als hij daarmee zonder zou terugkomen bij zijn vrouw, daar dacht Ess liever niet aan.

Ess pijnigde zijn hersens om te bedenken waar dat zwaard gebleven kon zijn. Als het niet hier was, waar dan wel? Ess bedacht dat anders wel één van de wachters het mee had kunnen pakken. Dit werd moeilijker dan hij dacht, ontsnappen uit een stad en kerker was één ding, maar zijn zwaard moest hij ook terug hebben. Hij had geen keus. Hij zocht tussen de spullen en vond een oude dolk, een shirt, een stuk dun touw en een oude loper. Hij lachtte bijna om zijn vondst, stopte de spullen tussen kleren en ging op weg.

Héél stilletjes sloop hij de trap, de deur zat op slot, maar de sleutel die Ess voor de kerker had gebruikte paste ook op deze. De deur zwaaide open en Ess keek door de donkere hal die voor hem lag. Ess ging de deur uit en sloot de deur zachtjes. Via de muren sloop hij zachtjes door de gangen. Hij kon lawaai opvangen van buiten, van de feestvierders waarschijnlijk, maar ook van binnen het stadshuis was het rumoerig. Hij bedacht zich en ging terug naar de kamer waar de in beslag genomen spullen lagen. Daar vond hij een redelijk uitziend shirt en een broek die hem eigenlijk veel te groot waren. Een paar laarzen van leer maakten zijn vermomming bijna compleet. Hij vond wat schmink, maakte zijn gezicht smerig en zette een hoed op en trok deze over zijn gezicht. Zo zou hij zich een stuk makkelijker tussen het feestgedruis kunnen mengen.

Al snel stond hij midden tussen de feestvierders, het was al laat in de nacht, dus de meeste mensen waren dronken of lagen al voor pampus. Dat kwam Ess goed uit. Hij besloot om de gevangeniswachters op te zoeken, hij zag hun er wel voor aan om zijn zwaard in te pikken. Al snel vond hij hun wachtkamer. Daar zaten ze rustig te drinken en vrolijk te praten over van alles en nog wat. Voornamelijk over vrouwen en verloren liefdes. Ess deed zich zo onopvallend mogelijk voor, pakte een fles rum van een tafeltje en ging met zijn rug tegen de muur naast de ingang van het wachterslokaal zitten. Hij had deze rol al zo vaak gespeeld, hij beheerste hem feilloos. De 'buitenwesten dronkelap' was zijn favoriete afluistertechniek.

Het duurde niet lang voordat de wachters begonnen te praten over de gevangenen. Daar sneden ze ook het onderwerp aan over de wapens en voorwerpen die ze hadden buitgemaakt. De ene wachter probeerde de ander met zijn vondst te overtreffen. Heel kort hadden ze het over het zwaard dat van Ess was afgepakt. Ess spitsite zijn oren. Hij hoorde een wachter zeggen: “Jazekers, een mooi zwaard is dat. Ik had het voor mezelf willen houden, maar de kolonel heeft hem opgeëist weet je. Hij had vond het wel een mooie trofee voor boven de haard.” Ess voelde zijn woede stijgen. ”De zak. Nu weet ik ten minste waar ik hem moet zoeken.”

Ess stond langzaam op en wou net weg lopen toen de wachter waarvan Ess de sleutel had gestolen. Ess kon hem niet meer op tijd ontwijken en botste tegen de man aan. Deze werd meteen boos en pakte Ess bij zijn shirt. “Jij smerige zatlap, een beetje mij in de weg lopen! Pak aan!” Hij wou naar hem uithalen, maar miste net zijn doel. In plaats van zijn gezicht raakte hij de hoed van Ess die van zijn hoofd vloog. De wachter herkende hem meteen en trok zijn mond al open om alarm te slaan. Zijn hand ging al naar zijn zwaard, maar Ess verloor geen tijd. Hij sloeg de man hard in gezicht. De wachter deinsde naar achter, waarop Ess het stuk touw pakte en deze om zijn keel wond en het aantrok. Hij trok de wachter mee naar een donker hoekje, terwijl de wachter in alle macht probeerde Ess te raken met zijn vuisten en te kunnen breken van de wurggreep.

Ess hield het touw strak en al snel werd de wachter verstikt en zakte hij dood neer. Ess keek snel om zich heen, niemand had hun gehoord of gezien in de gang. Hij legde de rum fles bij de man neer. Hij hoopte dat als hij gevonden werd, men zou denken dat hij zijn roes aan het uit slapen was. Hij pakte zijn hoed op en ging op weg naar de kamers van de kolonel.

Ess liep al richting de deur van zijn kamers. De gang was leeg, maar hij kon duidelijk stemmen vanachter de deur horen. Hij zocht een hoek op en wachtte totdat de kolonel en Joan naar buiten kwamen. Schijnbaar waren ze in discussie over iets, maar dat kon Ess weinig schelen. Zolang men maar niet doorhad dat hij ontsnapt was, kon hij zijn gang gaan. Toen ze weg waren ging Ess naar de deur toe. Hij luisterde nog eens goed, niemand moest nu binnen zijn. Toen hij niets hoorde, ging hij ervoor. Hij stak de loper in het slot. Na een half minuutje klikte het slot open.

Eenmaal binnen zag Ess het zwaard snel genoeg. Het lag op de tafel. Ess pakte het op, trok het uit de schede om zeker te weten dat het nog heel was. Daarnaast vond hij ook zijn familiemedaillion. Ess trok een gezicht. Hij respecteerde die kolonel nu al een stuk minder, wroeten in zijn persoonlijk dingen. Hij pakte alles snel bij elkaar, gespte zijn zwaard en verliet de kamer. Hij kon probleemloos buiten komen, hij kwam wel wat mensen tegen, maar die lette niet op hem. Zijn vermomming zorgde daar wel voor.

Toen hij buiten stond, haalde hij diep adem en lachtte. Er moet nog een gevangenis worden gemaakt die mij kan binnen houden. Hij liep verder langs de vuren, feestjes, richting de poort. Hij ging nog snel langs het huis van Adil, waar hij zijn papieren ophaalde. Adil was allang weg, zoals Ess hem gevraagd had. Het zou niet lang hebben geduurd totdat ze Adil en Ess met elkaar hadden verbonden en als Adil zijn mond dan had open getrokken, dan waren daar grote problemen van gekomen.

Bij de poort kon hij zo naar buiten lopen.  Hij besloot langs de kust te lopen en daar hopelijk een schuilplaats te vinden. Maar hij moest toch echt met een boot van het eiland af zien te moeten komen. Toen hij een halve kilometer van de stad af en ten hoogte van de haven, zag hij een boot niet al te ver in de zee liggen. Zou hij het erop wagen? Waarom ook niet. Hij zocht snel wat droog hout bij elkaar en maakte een vuurtje, hopend dat hij de aandacht van de mensen op de boot kon trekken.
 
"Nu mannnen!"

De roeiers hieven hun spanen en haalden ze zo snel mogelijk binnen zodat het lekwater in het schip zou vallen, en dus geen geluid zou veroorzaken. De boot gleed geruisloos op het strand. Zonder dat hij iets hoefde te zeggen sprong Usguld overboord en sloeg het strandanker in de grond. Alles was van tevoren afgesproken.  Er bleven 10 mannen bij de boot, de rest volgde Svengall in rotten van 2 naar de stad. Plots hoorde hij een alarmklok. Hij merkte ook dat de muren vol soldaten stonden.

"Bij de grote blauwe walvis, hoe weten ze dat we hier zijn?! Terugtrekken mannen! Voordat ze ons zien!" Beet Svengall zijn bemanning toe. Snel haastten ze zich terug naar hun, schip, maar voordat ze het strand bereikt hadden hoorden ze de wachtposten al roepen.

"Te wapen! Rovers!"

"Hup! Snel! Rennen!" Riep Svengall luidkeels.
 
Ess had het gevoel zat zijn vuur niet gezien was, hij hoorde en zag geen reactie van de boot. Hij vloekte. Hij zag de boot richting stad de varen en niet veel later aanmeren. Hij maakte vlug zijn vuur uit en liep richting de boot. Hij zag een kleine groep richting de stad ging, terwijl de rest bij de boot bleef. Ess stapte rustig naar voren, totdat hij werd opgemerkt door één van hun. "Halt, wie gaat daar?!" Ess stak zijn handen omhoog en sprak: "Kalm aan, ik kom hier alleen om een kleine gunst te vragen, niet om te vechten."
"Ja, ja, wie ben je dan man en wat doe je hier?"
Ess: "Ik ben een vluchteling en ik wil van dit eiland af. Ik ben gevangen nomen tijdens de veldslag en hoe langer ik hier blijf, hoe gevaarlijker het hier word voor mij."

De kerel waarmee Ess aan het praten was snoof. "Ja ja, ben je alleen?" Ess zei ja. "Wacht maar totdat onze leider terug is, tot die tijd, wacht daar..." Maar toen hoorde ze de alarmklokken in de stad afgaan en kwam de rest van de noorderlingen alweer terug gerend. Schijnbaar waren ze opgemerkt. Een grote kerel, die schijnbaar de leider was, gaf meteen orders om terug de zee op te gaan toen hij Ess opmerkte. "He zeg, wie ben jij?!" Ess stelde zich voor als Rill, gevangengenomen soldaat van Iros en nu ontsnapt en vroeg of hij mee kon voeren met de Noorderlingen van het eiland. De leider maakte een afweging. "Goed dan, stap in. Maar je hebt hopelijk wel iets van betaling." Ze hoorde al lawaai achter zich komen uit de stad. "Urg, laat dat maar wachten, in de boot hup!" De Noorderlingen sprongen in de boot en maakten dat ze weg kwamen.
 
Snel hadden ze het strandanker losgemaakt, en het schip van het strand afgeduwd. Iedereen vloog op een bankje en nam snel een roeiriem, en zo snel als ze konden vlogen ze door de branding heen. Daar staken ze een zeil op en maakten voeren met een gunstige Noorderwind de baai uit.

"Dus. Wie bij Gorlog's baard ben jij?" Vroeg Svengall bars. Zijn aanval was compleet mislukt, en dan hadden ze deze jongen nog opgepikt ook.
"Mijn naam is Rill." Zei de man.
"En waarom denk je dat ik je kan meenemen?"
"Omdat ik kan betalen."
"Weet je wel waar we heen gaan?" Vroeg Svengall nors.
 
Ess haalde zijn schouders op. "Het maakt mij niet uit, ik moet van het eiland af. Als ik aanneem dat jullie westwaarts varen, kunnen jullie mij op het zuidelijkste puntje van Rindar er af zetten en ben je me alweer kwijt." Svengall gromde wat. "Ja, ja, en hoe dacht je ervoor te gaan betalen dan? Voor al die moeite die wij doen voor jou moet er wat tegenover staan." Ess dacht even na. Hij had niets van waarde bij zich, nou ja, zijn medaillon en zijn zwaard maar daar zou hij geen afstand van doen. "Nou, zoals je ziet ben ik een arme kerel, op dit moment kan ik je niets geven, behalve mijn woord en mijn diensten."

Svengall keek hem boos aan. "Eerst zeg je me dat je kan betalen, maar nu zeg dat je niets hebt. Dat zwaard dan, dat is wel wat waard." Ess schudde zijn hoofd. "Ik geef mijn zwaard niet af, ik wil je best wat anders geven, maar alles behalve mijn zwaard en mijn medaillon. Hier, ik weet wat, ik zal zolang voor je vechten, totdat ik de schuld heb afbetaald. Dan zet jij mij aan het vasteland en dan zien we de schuld als verrekend." Svengall dacht na. "Ik kan je ook overboord gooien, dat scheelt mij weer een plek op mijn boot." Ess lachte spottend, "Dat kan, maar ik ben niet nutteloos. Ik dien al bijna 30 jaar in het leger, ik was officier in het leger en heb bijna elke veldslag meegemaakt in de laatste jaren die tussen Iros en Rindar plaatsvond. Ik kan me niet voorstellen dat jij zo'n aanbod zou willen afslaan. Maar als jij mij zo graag van boord gooien, doe het dan maar. Dan kan ik nog terug naar dat vervloekte eiland. Ik verdrink liever niet in de oceaan hier." Ess kruiste zijn armen en wachtte op het antwoord van Svengall.
 
Back
Top Bottom