The story of The Heroes

Users who are viewing this thread

Gerontis the cunning

Master Knight
Artos keek grimmig. Zijn hand ruste op de brede slagzwaard die aan zijn linkerheup hing. Zijn andere hand streek de leren vest van zeer goede kwaliteit en hij wierp een blik achterom.
Daar stonden ze dan. De mannen die hij moest leiden, ze waren goed gedrild en redelijk bewapend en ook redelijk uitgerust met een lichte malienkolder, metalen helm, een zwaard die een legionare droeg, een best groot schild. Ze stonden in een dichte formatie en Artos zuchtte. Hij wierp een blik opzij en zag dat in de gehele voorste lijn niemand bewoog. Ook bij de andere troepen bleef het dodelijk stil en gespannen. Soms kuchte iemand of keek iemand achterom of naar iemand die naast hun stond.

Artos keek omhoog naar de lucht en zag een vogel. Vaak genoeg had hij zich voorgesteld hoe het was, de vrijheid en de mogelijkheid om te vliegen waar je maar heen kon. Anderzijds dacht hij nu eraan hoe handig het zou kunnen zijn in een veldslag. Je vijand eerder aan zien komen en daarop een strategie uitzetten. Hij zuchte en deed de metalen helm op die de gewone legionar ook droeg.
Deze dag zou hij strijden zij aan zij met de Aralse strijdmacht die hadden uitgevonden van een uitval vanuit Saeron. Hij wierp nogmaals een blik op de troepen die hem aangewezen waren. De vaandeldrager en co-kapitein stonden rechts van de groep troepen. Toen hij weer voor zich keek verkilde zijn hart.

De laaiende stofwolken hadden maar één betekenis en dat was de aankondiging van zijn vijand. De greep op de gevest van zijn slagzwaard werd strakker en gespanner. Hij liet het gevest los en bromde. In tegenstelling tot de meeste mensen van Aral en de andere landen die in het Licht geloofde, geloofde Artos er weinig van. Hij had altijd meer intresse gehad in de sage's van de Noorden en de mythes die de mensen van Redesh altijd vertelde.
Hij had weinig vetrouwen in het goddelijke, op de veld des doods had je maar één ding dat je kon helpen en dat was je eigen lichaam. Kon dat je niet op tijd helpen, dan was je gedoemd en zou je sneuvelen.
Echter wist hij wel dat je soms kon rekenen dat je kameraden en medestrijders aan je zij had waarop je kon bouwen, maar die konden niet altijd voor je zijn. Je moet altijd eerst voor jezelf zorgen, een regel die de basis is geweest van de man die de naam Artos draagt.

Toen de troepen van Saeron zichtbaar werden klonk een hoorn en klonk er een mars van honderden mannen. De boogschutters stelde zich op in een losse linie achter de legionares. De ruiterij begonnen aan hun formatie aan de weerzijdes van de legionare lijn.
Artos grijnsde breed, want hij zou een troep leiden die erg vlakbij de center van de lijn zat. Er zou dus geen gebrek aan Saeronaanse klootzakken zijn voor hem.

Artos draaide zich om en brulde : ''Schilden!''
De schilden van zijn troepen gingen meteen actief omhoog en ze trokken hun zwaarden. Overal begonnen de legionares van Aral hun schilden op te heffen en hun zwaarden te trekken. De troepen met speren stonden achter de formaties van de ruiterij, want de Saeronse legermacht had nooit zoveel ruiters, maar meestal een grote horde van lichte voetsoldaten en boogschutters en soms wat ruiters of van die grote lelijke beesten met enorme slachttanden en een rare voorarm, die boven hun mond hing (een olifant).
Dit was gewoon een slechte aanval, je zou het beste kunnen beschrijven dat het een verveelde actie was en dat Saeron gewoon wou laten zien dat het Aral helemaal niet goed gezind was.

Artos draaide zich om en liep naar de soldaten die onder zijn leiding waren. De vijand kwam dichterbij en al snel leek het alsof ze in een dwaze bui recht op hen af kwam stormen. Artos wist wel beter, maar het intresseerde hem weinig. Hij zou de troep leiden en ervoor zorgen dat zijn bloeddorst naar Saeronaanse bloed gelest zou worden vandaag.

Al snel klonken de hoorns en vlogen de pijlen van beiden kanten heen en weer. Soldaten van beiden kanten gilden of kreunden het uit wanneer ze geraakt werden door een projectiel en sommige bleven zelfs vloekend overeind staan. Een soldaat naast Artos werd recht in zijn oog geraakt en viel zonder enige keelgeluid recht achterover.
Artos vloekte en pakte snel de schild van de man en wist die net op tijd omhoog te heffen om een pijl tegen te houden. Hij trok zijn slagzwaard en wees naar de vijand terwijl hij een aanvalskreet slaakte.

De legionares stormde op de vijand af en de linies botste. Stof laaide op terwijl armen, benen werden afgehakt en lichamen werden doorkliefd door speren, zwaarden en pijlen. Schilden werden uit handen geslagen of versplinterd en mannen vloekte en vochten verbeten tegen hun gehate vijand.
Artos bukte en hakte met een felle uithaal een been van een Saeronaanse soldaat eraf. De man viel op zijn rug en schreeuwde het uit. Artos spuugde op de man en stak hem snel in de keel. Hij keek woedend op toen een andere hem van de zijkant wou bestormen. Hij haalde uit met zijn zwaard en zijn tegenstandere pareerde de slag met zijn tweehandige bijl. Vervolgens wou die weer uithalen maar Artos been schopte de man achteruit en voordat de man was bijgekomen werd hij in zijn borst doorboord door een legionares zwaard. De man viel voorover terwijl de legionare die hem neer had gestoken grijnsden en vervolgens zich moest verdedigen tegenover een andere Saeronaanse aanvaller.

Een uur later kwamen de kraaien en aten van de doden.
Artos schudde zijn hoofd en beek de soldaat die de vaandel vast hield in de troep die hij moest leiden. Zijn naam was Victor en hij was een goede vriend van Artos sinds die de contract had aangenomen.

Victor gebaarde naar de slagveld. ''Het is een goede dag gebleken voor de aaseters en voor de volgelingen van Aral.''
Artos snoof en keek weer waar mannen bezig waren om de doden te sorteren. ''Ik moet nog zien of het nog een goede dag word. Jij weet net zo goed als ik dat je die aanval amper wat kan noemen. Er zijn inderdaad wat dappere soldaten gesneuveld, maar dat hoort nou eenmaal bij.''
Victor schudde zijn hoofd. ''Het is beter om op je voeten te sterven dan op je knieën te moeten leven.''
Artos stond op en ging recht tegenover Victor staan. Hij stond zo dichtbij dat Victor zijn adem op zijn wang kon voelen.
''Je begrijpt het verkeerd, het is beter om op je voeten te leven dan op je knieën te sterven.''

Daarna liep hij weg richting de plek waar de Aralse strijdmacht haar kamp voor de nacht zou opslaan.
 
'' Stomme idioten .. haha, ze trapte er volledig in. Die mannen die we op ze af stuurden waren grotendeels slaven die hoopten het te overleven en dan hun vrijheid te winnen .. '' Sirish kakelde. Enkele kale mannen in rijke outfits lachten met hem mee. Het waren net poppen die achterlijke kerels .. ze deden alles wat hij zei .. glimlachten erbij .. maar geen van allen waren ze zo mans genoeg om hem te zeggen wat ze echt van hem vonden .. Sirish wist het. Hij liep naar buiten, buiten de tempel waar de zon scheen en het water uit de fonteinen spoot .. hij liep door de poort en keek uit over de stad. Er was letterlijk een grens te zien tussen arm en rijk .. hoe verder je keek hij grijs/bruiner de huizen werden .. gelukkig hoefde hij daar nu niet meer doorheen te lopen elke ochtend. Hij liep terug naar binnen en hij riep enkele slaven tot zich. '' Haal mijn mantel .. ik ga een wandeling maken. En jij daar! Haal mijn wachters. '' Snel rende de slaven weg en niet veel later was Sirish gekleed en bewaakt voor een wandeling.
 
Igno kijkt met een kritische blik naar de man die tegenover hem zit, zijn naam was Rommer en hij was op zoek naar een lening, schijnbaar een hele grote lening, dat stond hij op het punt te vragen. Gelukkig voor hem wist hij dat Rommer een goede zakenman was, hij werkte al lang voor een partner van hem, dus Igno had het één en ander gehoord van hem, maar nu wou hij voor zichzelf beginnen, en daar voor had hij geld nodig.

Rommer: "Kijk mijnheer, ik heb zeker 10.000 nodig als startbedrag, mocht u mij deze lenen, dan kan ik u garanderen op een terugbetaling binnen een jaar."

Rommer zag er kalm uit. Hij vertelde zijn verhaal rustig, alsof hij het van voor naar achter kende. Igno hoorde zijn verhaal verder aan.

Rommer: "Als ik alles draaiend heb, kan ik rekenen op de steun van anderen, de mijners hebben al toegezegd, ik heb al afspraken kunnen maken met de smeden, dus mijn kosten zijn al laag, en..."

Igno onderbreekt hem.

Igno: "Kijk, als je eenmaal in de kanonnen handel stapt, dan moet je zeker weten dat je de competitie aankan. Het meeste word aangeboden door Fidel's smelterijen, hij is de hofleverancier, de hele marine koopt van hem. Voor de rest, zijn er bijna geen klanten. Dus, wat jij wil, is de marine overtuigen dat ze je jouw kanonnen willen hebben.  En waarop denk je dat de marine dat baseert?"

Rommer denkt eens na, : "Prijs?"

Igno roept uit: "FOUT! Nee, voor de marine is het belangrijk dat een kanon kracht heeft, zware projectielen kan afvuren en mobiel is. Wij hebben de beste marine van de wereld, en dat willen we zo houden, niet waar? Dus, als ik jouw was, zou ik me meer richten om betere kanonnen te maken dan Fidel, overtuig de marine dat ze jouw kanonnen willen hebben en dan ben je bijna binnen."

Rommer: "Bijna?"
Igno: "Ja, bijna, denk je dat Fidel stil blijft zitten en een nieuwkomer zijn markt over laat nemen? Nee, hij zal alles inzetten om van je af te komen. En omdat te voorkomen heb je serieuze ondersteuning nodig. "

Igno zucht eens. "Kijk, jij hebt dus iemand nodig die kanonnen kan maken als geen ander. Ik kan je hiermee helpen, maar, dan wil ik mede-eigenaar worden van jouw kanonnengieterij. Ik zal er kapitaal insteken om het van de grond te krijgen en mannetjes erop zetten om de boeken te laten kloppen. Maar ik wil dat dit geheim blijft. Geen lid van de marine of de stadsraad mag hiervan weten."

Rommer: "Waarom niet?"

Igno: "Ik heb zo mijn redenen. Jij geeft mij de helft van je winst en ik help je opbouwen en onderhouden. Je kan contacten van mij gebruiken om contracten af te sluiten en afspraken te maken. Maar, mocht er iets uitlekken naar buiten, dan houd ik jouw verantwoordelijk en dan neem ik elke cent terug die ik er maar heb ingestoken, inclusief jouw goud. Ben ik duidelijk?"

Rommer kijkt een beetje angstig naar Igno, die nu al staat en dreigend naar hem kijkt. Rommer knikt. "Ok, ik ga akkoord."

Igno begint te lachen. "Haha, mooi man! Nou, laten we maar meteen van start gaan dan. PHILIP!"

En wat oudere man komt binnen lopen, hij is waarschijnlijk net in de vroege 50. "Philip, deze man hier gaat de grootste kanonnen producent van het land worden!"

Philip knikt alleen. "Jij zal mijn zaken waarnemen voor mij bij hem. Wij zullen meedelen in zijn winst, in ruil daarvoor steunen wij hem met geld. Maar eerst heeft hij wat hulp nodig met het maken van kanonnen, ken je de gietmeester Pjotr?"

Philip: "Aye, die ouwe die net met pensioen is gegaan van Fidel. Hij is nodig neem ik aan?"

Igno knikt: "Klopt, wij hebben hem nodig als wij Fidel willen verslaan met zijn kanonnen. Pjotr kent elk geheim van Fidel en ik heb ook begrepen dat hij niet al te vrolijk wegging van Fidel. Dat gaan we gebruiken. Jullie twee brengen hem aan boord. Ik zal zorgen dat we geld vrijmaken voor een pand en arbeiders."

Philip knikt. Igno wou net de kamer uit lopen, maar draait zich nog snel om naar Rommer, "Oh ja, één ding, als je ons belazert, zullen we je afschieten in één van je eigen kanonnen. Maar dat had je natuurlijk allang door."

Rommer slikt, "Ja mijnheer, ik weet dat ik dat niet moet doen."

Igno: "Mooi! Slimme vent ben je ook! Nu, gaan jullie die ouwe over halen, ik heb genoeg werk te doen voordat we beginnen met kanonnen maken! Philip, breng vanavond rapport uit over de ontwikkelingen. Ik wil dit allemaal snel geregeld hebben. Nu, foetsie!"

Philip en Rommer verlieten de kamer. Igno nam nog een slok wijn en begon in zichzelf te denken. De kamer waarin ze stonden was de kamer die hij altijd gebruikte om zaken te bespreken. Hij was ruim, netjes ingericht met tapijten en een aantal schilderijen en had een grote haard in de hoek. Igno had een landhuis, niet al te ver uit de stad, maar wel langs de zee. Hij was dol op de zee, als iets hem wel gerust kon stellen, dan was het wel de zee. Igno riep nog iemand bij hem.

Igno: "Pui! Kom eens!"

Pui kwam de kamer bijna binnen rennen. "Wat is er Igno?" Pui en Philip waren zijn oudere maten uit de marine, die nog steeds voor hem werkten.

Igno: "Hoe staat het met de contacten in Catinci? Al nieuws?"
Pui: "Ja, ik kreeg vanochtend bericht dat de eerste voorbereidingen al getroffen zijn. De eerste transporten zijn al aangekomen en opgeslagen. Er waren wat probleempjes met de havenmeesters, maar dat is tactvol opgelost. Als het goed is, is Marry bezig met het zoeken naar wat investeringsmogelijkheden. Dus alles loopt goed tot nu toe."

Igno knikt, lacht en neemt nog een slok wijn. "Mooi, zeer mooi. Met geluk zijn we binnen 2 maand daar opgezet en wel."
 
Artos keek op. Victor kwam naar hem toegelopen en knikte. Artos knikte ook naar hem en nam een slok water uit een kan.

Victor ging tegenover hem zitten en zuchtte. Artos fronste, maar zei niks.

Victor : ''Het duurt niet lang meer of je contract loopt af, of wel soms?''
Artos haalde zijn schouders op. ''Zover ik weet wel, maar denk dat ze me gaan vragen of ik het wil verlengen. Dat is het mooie van mijn vak, ik kan overal bijna werk vinden.''
Victor lachte en schudde zijn hoofd. ''Waar kan je dan nog meer werk vinden?''
Artos dacht even na en haalde zijn schouders op. ''Simpel, de stadstaten van Gilan voeren altijd onderling strijd, dus daar geen gebrek aan werk voor een huurling. Dan nog altijd Yarkun, Arkis of Aral die tegen Saeron vechten. Of misschien is er zelfs werk in Irlea voor me, ik zie wel waar ik terrecht kom.''

Victor knikte en keek in de vuur en terwijl de twee stil waren klonk er toch overal geluiden om hen heen. De legertje was een van de vele die de grens met Saeron moest beschermen. Deze legertje was oorspronkelijk gestationeerd in de grote stad van Minard. Artos had een contract aangenomen als gewone huurling. Echter toen men hoorde van zijn vorige contracten en zagen dat hij beter was dan een gemiddelde huurling, kreeg hij zelfs de commando over een troep soldaten.

Artos mocht Victor eigenlijk wel en zou het jammer vinden om niet meer aan zijn zij te mogen vechten. In Aral geld namelijk dienstplicht, gezien de constante dreiging van Saeron en de mogelijke dreiging van Redesh en de invallen van Noormannen die soms ergens in het noorden van Aral wat plunderde, ondanks dat er toch aardig wat in de leger van Aral dienst doet als huurlingen. Toch was Artos niet van plan zijn contract te verlengen, maar dat was niet omdat hij er geen zin in had. De Aralse leger was een van de beste van de gehele wereld.
Ze waren altijd zwaar getraind en meestal met zeer goede kwaliteit bewapend en uitgerust. Ter land behaalde ze bijna altijd grote overwinningen, hoewel ze ter zee altijd verloren van de vloten van Redesh en Irlea.

Artos keek Victor aan en fronste. ''Hoelang duurt je dienst nog?''
Victor dacht na. ''Nog zo een jaartje. Ik heb al bijna 10 jaar gediend...Soms vraag ik me af hoe ik het voor elkaar heb gekregen, maar op zich heb ik altijd kunnen rekenen op gekken zoals jij.''
Artos moest glimlachen. Victor keek hem vragen aan. ''En hoelang ben jij al een huurling?''
''Te lang, mijn vriend.''
''Ga je daarom niet je contract verlengen? Want ik denk dat je een zeer succesvolle loopbaan kan krijgen in de Aralse leger!''
Artos lachte en keek rond. Zelfs op deze late tijdstip werkte nog altijd mannen aan hun uitrustingen en wapens.
Artos keek weer naar Victor. ''Ik ga me eigen weg, maar misschien kruissen onze wegen elkaar nog.''
Victor glimlachte en schudde zijn hand. ''Dat hoop ik echt, dat hoop ik echt!''
 
Artos liep naar zuchtend naar de deur. De hele ochtend had hij op een paard gereden naar Minard. Daar zou hem worden gevraagd of hij zijn contract zou willen verlengen, iets waar Artos niet echt geintresseerd in was.

Hij werd binnen gelaten en kwam een ruimte binnen waar het licht goed binnen viel en best leuk ingericht was. Bij een ronde tafel zaten wat oudere mannen erom heen. Eentje gebaarde dat Artos erbij moest komen zitten. Die zwijgend wat hem gevraagd werd en zweeg. Het bleef een tijdje stil en iemand schraapte zijn keel.

Commadant 1 keek Artos glimlachend aan. ''Zo, Artos. Het blijkt dat je goed werk heb vericht. Veel mannen zijn blij met je werk en we vroegen ons af of...''
Artos schudde zijn hoofd. '' Nee bedankt, ik zou graag me laatste loon willen krijgen en dan weer op de weg willen zijn.''
Commadant 2 fronste. ''Hoe bedoel je? Wil je niet langer je vaderland dienen?''
Artos snoof. ''Mijn vaderland? Zover ik weet heb ik er geen. Waar was mijn ''vaderland'' toen ik hem nodig had als slaaf in een Saeronse mijn?''
Commadant 3 keek geshockt. ''Bij de Heilige..''
Artos keek hem vernietigend aan. ''Begin me daar ook niet over, tot zover zie ik ook niet in waarom ik daarin ook in zou moeten geloven.''
Commadant 1 hefte zijn hand en keek streng naar Artos. ''Rustig aan, hier is je laatste loon en we zullen je laten gaan als je dat wilt. Toch wil ik niet zulke beledigingen horen over het Heilige Geloof!''
Artos knikte en pakte de geldbuidel aan en stopte het weg. ''Dan dank ik u,  mijne heren en dan zal ik u verder de beste wensen met de oorlog.''

Hij stond op en liep naar de deur en telde tot drie. Precies op de drie zuchte hij. Een van de mannen was opgestaan en riep hem bij zijn naam.

Commadant 2 : ''En waar je ga je dan nu heen?''
Artos haalde zijn schouders op. ''Misschien naar Arkis, ik hoor dat ze daar veel meer betalen dan hier. Of misschien zelfs naar Ruha, blijkt daar altijd mooi weer te zijn.''
Commadant 2 : En hoe weten of u ons niet verraad aan Saeron?''
Artos : ''Omdat ik liefst elke machthebber in Saeron zie hangen en dat ik ze dan mag zien stikken, daarom!''

Met deze woorden liep hij de kamer uit en smeet de deur achter zich dicht. Eenmaal hij de stad uit was zuchtte hij. Terwijl hij zijn paard liet stil staan pakte hij een kaart en bekeek die aandachtig.
Om naar de stadstaat van Veona te komen moest hij richting Thenos en eenmaal daar zou hij regelrecht naar Veona kunnen komen.

Hij glimachte terwijl hij bezig was de kaart weer weg te stoppen. Hij vetrok richting Veona, omdat hij daar een hele goede kennis had zitten die hem had overgehaald om geld te investeren in een nieuwe uitvinding van hem. Hoewel Artos wist dat de man vaak last had van de rare gewoonte om iets nooit af te maken waarmee hij eenmaal begon. Toch vond Artos hem een hele goede gast en hoopte dat de uitvinding, die volgens zijn vriend hem ook goed van pas kon komen, af zou komen.

Hij spoorde zijn paard aan en reed richting Thenos.
 
Artos floot en keek vrolijk rond. Het voelde weer goed om eens zijn eigen baas te zijn.
Hij wist dat het nog een tijd rijden zou worden, maar hij begon alvast vooruit te denken.

Eenmaal als hij zijn vriend weer zou zien hoopte hij natuurlijk dat zijn uitvinding zou werken en hij het meteen zou kunnen gebruiken. Daarna zou hij richting Lyon moeten gaan om wat ''persoonlijke'''zaken te moeten regelen.

Zijn gezicht betrok toen hij daarover nadacht. Hoelang was het nou wel niet geleden? Niet zo heel erg lang. Toen wist hij het weer, het was voor de contract die hij maakte met de Aralse strijdkrachten die in Minard waren gestationeerd. Even begon hij te lachen.
Hoe oud zou hij worden als hij zo door bleef gaan met reizen? Of beter gevraagd : hoe jong zou hij sterven? Toch kon hij het niet helpen dat hij ervan genoot.
Tuurlijk, hij hield er niet van om wie dan ook te doden, Saerons of niet, maar het was nou eenmaal waarin hij goed was, tot zijn spijt.
Hij floot een leuk deuntje en genoot van de golvende landschappen van Aral....

Artos : ''Voor geen goud zou ik dit willen ruilen voor een stoffige kasteel...''
 
Snel sprong Argronas over een boomstronk, legde een pijl aan en schoot razendsnel op de vluchtende man van de andere stam. Links en rechts gebeurde hetzelfde en werden er enkelen neergeschoten en neergestoken. Enkele kraaien vlogen op. '' GRUF SNAL GROS! [ Bloed voor de bloed-god! ] ''
De rest van de groep riep met de leider mee, evenals Argronas. Hij trok zijn mes en sneed de scalp van de man die hij had neergeschoten eraf en bond die aan zijn leren riem. Hij sneed ook een stukje vel van zijn rug af, en stopte dat weg in een zak. Toen liep hij terug met de groep. Hij liep naast een oudere man van rond de dertig, Pasha-de, een goede vriend van Argronas. '' Hugf! [ Gegroet. ] '' Argronas groette terug. Pash no kal? [ Hoe ging je jacht? ] De man knikte. Het was goed. Toen ze terug kwamen in hun dorp was het eerste wat je zag dat de huizen op palen stonden en je naar boven kwam door aan een touw te trekken waardoor er een trap naar beneden kwam. Het was zeer geniaal zeker voor een volk zoals dit. Ze waren gepositioneerd naast een van de heilige bergen in dit gebied. In deze bergen woonden de geesten Pon en Pan, een tweeling die grote krachten bezat. Enkele mensen hadden hen al gezien in traditionele strijdkleding terwijl zij de andere geesten oneindig lang aanvielen. Het was een ritueel dat de geesten al honderden jaren voortzetten. Omdat ze onsterfelijk zijn maakt het niet veel uit, maar Argronas wou net als hen zijn. Als je word geraakt, sta je weer op .. word je nogmaals geraakt, sta je weer op .. altijd doorgaan. Daarom ging hij, zodra hij weer in het dorp was, gelijk trainen. Hij trainde de hele dag door rondjes te rennen rond het dorp. Hij werd heel snel en kon lang volhouden.
 
Trystan

Vlug nam hij een lans die door de schildknaap werd aangereikt. Hij was net op tijd toen de scheidsrechter de vlag zwaaide als teken dat de lans begon. Trystan spoorde zijn paard aan en velde zijn lans toen die snelheid begon te maken. Hij raakte zijn tegenstander in de borst, waardoor hij uit zijn paard geslingerd werd. Zijn eigen paard struikelde, en Trystan was net snel genoeg om er af te springen. Hij maakte een koprol en zag dat een stuk van zijn tegenstander's lans de borst van zijn eigen paard doorboord had. Hij stond op, trok de helm van zijn hoofd en hield die onder zijn arm. Hij hielp zijn tegenstander recht te komen en gaf hem een schouderklop. Tot zover genoeg voor vandaag, dacht hij.

Hij ging naar de wapentoren en trok zijn harnas uit. Zijn bezweette kleren wierp hij op een hoop, en trok zijn gewone kleren aan. Hij wandelde over de binnentuin naar de grootste donjon. Hij zocht zijn broer op in de Grote Kamer, de gemeenschappelijke kamer van de Grote Donjon. Hij vond hem daar, terwijl hij brieven zat open te maken en te lezen. De Grote Kamer was een ronde hoge kamer, met een cirkel van zuilen die tot aan het plafond reikten. Aan de andere kant van de Kamer stond een bakstenen haard met enkele comfortabele zetels voor. Er waren ramen die veel licht binnenlieten, en gedoofde lantaarns. In het midden van de Kamer stond een zware houten tafel in de vorm van een roos waaraan zijn broer zat. Hij was een brief aan het schrijven, en doopte net de veer in de inktpot toen hij hem zag.

Arrys: Is je paard dood?
Trystan: Hij was al oud... De stalmeester zei dat het beest al dood was voor het de grond raakte.
Arrys: Geen zorgen, je krijgt wel een nieuw paard.
Trystan: Wat ben je aan het schrijven?
Arrys: Een brief. Met woorden en letters.
Trystan: Ja dat zie ik ook wel. Aan wie schrijf je een brief?
Arrys: Mijn schoonvader.
Trystan: Het zou me niet verbazen mocht die vent dood zijn. Ginder in dat koude noorden doen ze toch niks anders dan vechten.
Arrys: Misschien moet ik vader dan maar voorstellen naar daar te gaan? Dat is het enige dat hij wilt, dingen doodslaan. Misschien kun jij wel meegaan?
Trystan: Wat bedoel je?
Arrys: *lachend* Ik maakte maar een grapje, broer! Zie het toch niet altijd zo verkeerd in!
Trystan: Ja, ik weet wel dat het enige dat ik kan vechten is! Ik weet ook dat ik hier niks meer te zoeken heb zodra jij hier de plak zwaait!
Arrys: Broer toch, je voelt je altijd zo vlug aangevallen!
Trystan: Wat?! Hm, misschien heb je gelijk. Trouwens, ik wist niet dat jij Krimoraans kon schrijven?
Arrys: Ik ben getrouwd met een Krimoraanse, weet je nog?
Trystan: Heb je al iets van vader gehoord?
Arrys: Hij is nog steeds op jacht, al enkele dagen zo te zien. Dan zou hij vandaag wel eens terug kunnen komen.
Trystan: Hij gaat steeds meer en meer op jacht...
Arrys: Wat goed van je dat je dat inziet. De slagers weten niet waar ze genoeg zout kunnen vinden om de overschotten in te bewaren.

Een hoorngeschal klonk over het kasteel. Arrys veegde zijn veer af met een doek en legde die neer.

Arrys: Dat zal vader zijn.

De twee gingen naar het binnenhof, waar Lester en zijn ridders al aan het afstijgen werden. Staljongens brachten hun paarden naar de stallen, en de slager's hulpjongens kwamen de vangst halen. Lester nam enkele teugen van zijn zak wijn en begroette zijn zoons.

Arrys: Hoe was de jacht, vader?
Lester: *gromde* Vorige keer ving ik meer. Nu heb ik maar twee herten kunnen vangen en wat fazanten... Het heeft ook een dag geregend, ongeloofelijk zeg.
Arrys: We zijn verheugd dat je terug thuis bent.
Lester: Wees niet zo formeel, verdomme. Hangt me de keel uit. Straks moet ik nog een of andere priester van het geloof over de vloer krijgen. Zo'n kwezel uit Aral, ken je 't? Hij wil ons overhalen hun geloof te volgen, alsof ik niet weet wat ze volgen. Van mijn part mochten ze boterkoeken aanbidden, maar met die kwezelarij doe ik niet mee!
Arrys: Haha, je bent goedgehumeurd, zoals gewoonlijk.
Lester: Nu ja, 't is te zeggen... Je weet dat ik nog rouw heb om jullie moeder...
Arrys: Laat me raden, weer een boerendochter? Of is het eentje met wat blauwer bloed?
Lester: Maakt mij niet uit wat voor bloed ze hebben, zolang ze goed zijn in bed, ken je 't?
Trystan: Ik ken het.
Lester: Jij bent nog een snotneus, maar wel een goeie snotneus. Let op met wie je in bed beland, zeg ik altijd.


Toen ze eenmaal terug in de Grote Kamer waren viel er een korte stilte. Trystan begon even de plaatjes in een boek te bekijken en overhoorde een gesprek tussen Lester en Arrys.


Lester: 'K ga eens terug naar mijn toren, slaap zal me wat deugd doen.
Arrys: Er is nog één ding dat ik met je moet bespreken, vader.
Lester: Vlug dan, ik ben een oude man en heb niet meer alle tijd in de wereld, ken je 't?
Arrys: Er is een brief gekomen van de koning. Hij verzoekt je naar de jaarlijkse koningsdag te komen. Vorig jaar en het jaar daarvoor was je niet geweest, dus heeft de koning uitdrukkelijk vermeld dat je komst nogal gewenst zou zijn.
Lester: Is die zot niet overtuigd van mijn trouw of wat? Goed dan, geef me wat rust dan kunnen we morgen vertrekken.
Arrys: Goed, ik zal ervoor zorgen dat het konvooi tegen morgen klaarstaat, mijn vrouw en ik...
Lester: Jullie blijven hier.
Arrys: Vader?
Lester: Ik word oud en zal niet lang meer kunnen heersen. Je zult voor langere tijd moeten leren het kasteel beheren.
Arrys: Maar vader, ik...
Lester: Ik weet wel dat je dat kunt, maar wat oefening kan geen kwaad. Trouwens, geen betere kastelein dan mijn eigen zoon, of niet?
Arrys: Ik had graag met je meegegaan, maar als je het wilt, vader, zal ik op het kasteel letten.

 
Hij glimlachte en nipte nog wat van zijn beker. Daarna keek hij rond.
De kamer hing vol met spullen die hij voor alles en nog gebruikte.

Maar waarmee hij net klaar was lag op tafel. Je zou het voor een polsbeschermer zien, maar Leon moest glimlachen. Hij wist als een van de weinige wat Artos echt dacht en plande. Toen moest hij nadenken.
Hoewel hij wist dat Artos aardig wat contacten had waren dat niet allemaal vrienden. Leon fronste, had Artos eigenlijk wel echte vrienden? Ach, het project was af en Leon was er erg tevreden over.
Alleen nog een naam bedenken ervoor, dat bleek erg lastig te wezen.

Ach, het was even wachten tot Artos er zelf was. Intussen begon Leon wat ernstiger te kijken. Spoedig zou het hier leeg moeten, want hij zat zelf erg in de knoei.
Hij had dan ook niet moeten gaan ruzie maken met die raadsleden. Leon keek weer naar de polsbeschermer en dacht ; ''Artos, schiet op knul.''
 
Igno keek uit over de ruime tuin van zijn landhuis. De tuin was opgedeeld in 4 grote stukken, elke stuk met zijn eigen karakter, variërend van een grote fontein tot een grote bloementuin vol met roze rozen. Igno dacht bij zichzelf, ‘Vreselijk, die tuin, huur je zo’n dure architect in, maakt hij het precies zoals je het niet mooi vind, maar ja, het vrouwtje wil het zo.’ Igno schudt eens zijn hoofd en loopt weer terug het huis in.

Hij trouwde rond zijn 30ste met Ira, een dochter van een rijke handelaar uit de hoofdstad van Irlea, Tiras. Het was voornamelijk een  strategische zet, maar hij had het niet gedaan als hij niets voor haar had gevoeld. Ira zelf was smoorverliefd op hem geweest, maar hij zag het meer als een strategische zet, maar later gaf hij toe aan zichzelf dat hij toch wel wat voor haar voelde, genoeg om twee zoons met haar te krijgen. De twee zoons waren beide de marine ingegaan, dit nog omdat er nog steeds een dienstplicht was van een paar jaar. Igno moest dankzij, zijn leeftijd toch denken aan een opvolger. Ze waren slim, hadden een goeie opleiding, maar Igno miste toch een zeker iets bij hun. Ze zagen de zaken als geld verdienen, niet als een passie of als echt doel. Daarom liep hij van dag tot dag te twijfelen, verkoop alles als hij te oud werd, laat het overgaan naar één van zijn maten, of wat dan ook. Igno was op de leeftijd dat hij niet langer naar al het geld verlangde, hij probeerde zoveel mogelijk binnen te slepen, al was het alleen voor maar de sport.

Igno was druk bezig voor zijn vertrek richting Aral. Daar wou hij zijn zaken opnieuw opzetten, zonder al de druk uit de overheid. Hij had al een aantal afspraken gemaakt met wat hoge functionarissen daar, maar dat was alleen genoeg voor de stad Catinci. Om het echt goed te kunnen uitbreiden in Aral zelf, zou hij moeten proberen om magistraten en ministers te beïnvloeden. Dit ging nogal lastig, hij was een buitenlander voor hun, maar gelukkig kon hij rekenen op een bevriende handelaar in de stad die hem kon helpen aan de contacten.

Toen Igno het huis verder in liep, kwam hij Ira tegen.

Ira: ‘Ah, mijn schat! Daar ben je! Waar zit je toch al die tijd?’

Igno glimlacht eens.

Igno: ‘Werk, lieverd, werk. Ik moet nog een aantal knopen doorhakken en daar moet ik over nadenken.’
Ira: ‘Jij ook altijd, zou het niet eens tijd worden dat we weer eens op vakantie gaan? Dat is goed voor je, kan je je hoofd een beetje leegmaken en weer fris beginnen. De laatste keer dat we gingen was 4 jaar geleden naar Redesh, weet je nog? Je had bijna een houtzagerij gekocht. Zelfs op vakantie werk je!’
Igno: ‘Ja, dat weet ik nog. *zucht* Maar die houtzagerij zaagde het beste hout uit de hele omtrek, maakte grote winsten en-’

Ira onderbreekt hem.

Ira: ‘Ssh, niets meer daar over. Op vakantie doen we aan ontspanning, niet aan werk. Ik moet elke zomer aanhoren van de dames van de theeclub hoe geweldig hun vakantie was, aan zee, de prachtige landen van Aral en ga zo maar door. IK WIL DAT WIJ OP VAKANTIE GAAN!’

Ira schreeuwt de laatste woorden bijna uit en Igno deinst bijna achteruit. Hij zucht nog eens diep.

Igno: ‘Ok, ok, als ik Aral ben, dan neem ik jouw mee, dan gaan we er een weekje tussenuit, stelt je dat tevreden?’
Ira’s gezicht is meteen een stuk blijer.
‘Oh, oh geweldig! Het lijkt me geweldig om weer eens naar Aral te gaan. Laten we naar Dalon gaan! Ze schijnen daar gebouwen te hebben die wel 1.000 jaar oud zijn! En de wijn die ze daar maken, Hm, heerlijk! En ze hebben ook nog-’

Igno: ‘Ok, ok, we gaan naar Dalon. Ik zal het regelen als we in Catinci zijn.’

Ira klapte in haar handen van blijdschap en geeft Igno een dikke kus en loopt verheugd verder het huis in, richting de salon. Waarschijnlijk ging ze meteen de dames van het theekransje informeren dat ze binnenkort op vakantie ging.

Igno zuchtte nog eens diep. Het was waar, hij had bijna nooit tijd voor zijn vrouw, laat staan dat hij haar vaak meenam naar iets voor ontspanning. Haar vriendinnen vertelden altijd over vakanties die ze ondernamen met hun mannen, ze ging naar heinde en verre en brachten souvenirs mee waar je u tegen zou zeggen. Laatst had één van de vrouwen een zeldzame roos uit de Koninklijke tuinen van Aral meegekregen. Igno hoorde dat de man van de vrouw ongeveer 5.000 zilverstukken hiervoor had neergelegd. Als hij dat hoorde, kromp hij gewoon in, zoveel geld voor een bloempje. Ga eens na hoeveel mensen je daarvan kan voeden, laat staan hoeveel je daarvan kan produceren.

Maar genoeg gepiekerd dacht hij. Tijd om aan het werk te gaan. Binnen een week zou hij weg gaan, tenminste als alles goed ging. Hij had daar een redelijk huis gevonden, net buiten de stad, genoeg plek voor een aantal mensen, misschien zou zelfs zijn vrouw het mooi vinden om te wonen.

Eenmaal in Aral aangekomen, zou hij het eerste geld in de lokale visserij en de boeren daar steken. Hij wist dat die nog niet geweldig georganiseerd waren en als hij het eenmaal goed werkend kon krijgen, dan zou er meer voedsel kunnen worden geproduceerd, wat meer winst op zou leveren. Maar dit zou hem ook meer populair maken bij de lokale bevolking wat dan weer zou leiden tot meer kansen en…

Zijn gedachten werden onderbroken door Pui, die de kamer binnen kwam. ‘Igno, ik kreeg net bericht van Marry,hij heeft het huis gekocht en een hele meuk meubels. Hij heeft ook alle documenten mee gestuurd, dus we zouden zonder problemen binnen kunnen komen. Hij heeft ook een ontmoeting geregeld met de lokale magistraat en de burgemeester van de stad, die is in 3 weken.’

Igno knikte. ‘Mooi, mooi. Hoe is het hier? Alles klaar voor vertrek?’ Pui knikt. ‘Ja, alle documenten wat mee moet gaat mee. Verder nog wat goud, geld en de nodige wapens. Het huispersoneel en alle maten weten ervan, ze zijn elk moment klaar, dus binnen 2, 3 dagen kunnen we weg.’

Igno: ‘Perfect, oh, nog iets, mijn vrouw wil binnenkort nog een week op vakantie. Ik plan dat direct in als we aangekomen zijn in Aral, jij zet alles op in het huis en bevestigd alles met de autoriteiten daar, dan reizen Ira en ik door naar Dalon.’

Pui knikt nog eens. ‘Geen probleem, word voor gezorgd.’

2 Dagen later zeilde ze uit richting Aral.
 
Artos glimlachte en keek rond. Hij was eindelijk na zijn vetrek uit Minard aangekomen in Thenos. De laatste 2 dagen had hij wat vaart erbij gezet. Hij moest alleen nog een avond rusten en zijn paard ook laten uitrusten.

Hierna zou hij meteen door moeten gaan naar Veona. Alleen hoopte hij echt dat Leon zijn werk af had, anders zou het de laatste keer zijn dat hij Leon zou vetrouwen of in hem zou investeren.
Terwijl hij in gedachte was verzonken botste hij tegen een oudere man op.
Meteen had Artos zijn arsenaal scheldwoorden klaar op zijn tong, maar hij schrok en keek verbaasd.

Leon : ''Artos! Gelukkig, ik was al bang dat ik je mis zou lopen, want ik dacht dat je wel richting Thenos zou komen en....''
Artos onderbrak hem en keek bezorgd. ''Leon, wat doe je helemaal in Thenos? Ik dacht dat je Veona was!''

Leon keek bedroefd en wenkte Artos mee. Ze liepen van de drukte weg en gingen naar een bankje. Beiden gingen meteen zitten en Leon vertelde zijn verhaal terwijl Artos luisterde.

Leon : ''Nou het is allemaal begonnen met die ruzie van die edelmannen, weet je nog? Toen ik eenmaal mijn mening had gezegd en een paar had verteld dat ik liever niet voor hen werkte werden ze natuurlijk boos. Echter begonnen ze redennen te zoeken dat ik verbannen moest worden of erger...Ze konden echter niet op dingen of verhalen komen dat ik een verrader was, maar mij rechtstreeks bedreigen konden ze ook niet. Toch merkte ik wat vreemds de laatste tijden. Steeds meer duistere personen volgde en ik dacht ze ook te zien als ik naar buiten keek vanuit mijn huis. Meteen kreeg ik een dreigende gevoel en dus heb ik wat spullen bij elkaar geraapt en andere meteen verkocht aan vrienden van mij in Veona. Daarna heb ik een koets gehuurd en als de wind hierheen gereden in hoop om jouw te ontmoeten, oude vriend, want ik heb me laatste uitvinding.''

Artos knikte en sloeg een hand op de schouder van Leon. ''Laten we eerst naar een herberg gaan en wat eten. Ik denk dat we beiden daarvan goed zouden opknappen. Dan kunnen we ook bespreken waar we dan naar toe gaan.''

Ze liepen naar een herberg, waar Artos ook zijn paard liet stallen en hij een kamer voor hemzelf en Leon betaalde tot de volgende dag.
Terwijl ze aan een tafel gingen zitten en koel bier kregen begonnen ze te praten.

Artos schudde zijn hoofd. ''Luister maat, ik kan je niet daarheen meenemen.''
Leon : ''Maar, waar moet ik dan heen gaan? Terug naar Veona wil ik niet en ook naar een andere staat van Gilan kan ik niet heen!''
Artos : ''Misschien kunnen we een verblijf plaats voor je regelen in Renwald terwijl ik dan even in Lyon ben.''
Leon keek ernstig en schudde zijn hoofd. ''Ga je het nog steeds doen, Artos? Het is gekkenwerk en je zult misschien wel vermoord worden!''
Artos grijnsde en nam een grote slok bier en legde daarna de beker neer. ''Maat, ik heb genoeg ervaring en weet zeker dat met jouw nieuwe speeltje dat ik het wel kan klaren.''
Leon : ''Denk dat je er beter eerst mee kan oefenen voordat je het meteen ga gebruiken!''
Artos haalde zijn schouders op en antwoorde : ''De beste ervaring die je kan opdoen is in een strijd''

Leon zuchte en schoof een voorwerp in een doek gewikkeld richting Artos. Die pakte het uit en glimlachte en deed de polsbeschermer om en bekeek het. Daarna keek hij vragend richting Leon.

Leon : ''Om de mes uit de polsbeschermer te laten komen moet je die ring omdoen, want daaraan zit een dunne metalen draadje aan. Als je er genoeg kracht mee haalt, dan schiet de mes eruit om te laten.''
Artos fluisterde : ''Geweldig''

Hij probeerde het meteen en glimlachte.
Lineage_Hidden_Blade.png
 
Leon knikte en bleef ernstig kijken. ''Luister Artos, ik ben nog steeds overtuigd dat je het niet moet doen!''
Artos liet de mes terug trekken en bekeek de polsbeschermer nog eens goed voordat hij antwoord gaf.

Artos : ''Mijn vriend, ik weet dat het riskant is, maar dat is nou eenmaal oorlog en bloedvergieten. Jezelf echter ontkwetsbaar achten is een regelrechte pad richting de dood, maar ook altijd twijfelen en niks doen leid richting de dood. Tot slot * hij glimlachte* ik weet dat die gore klootzak het niet verwacht.''
Leon : ''Maar heb je een plan of een strategie? Of enige vorm van hulp van anderen?''
Artos : ''Tot zover niet, maar ik wil dat jij in Renwald iets voor me doet.''
Leon fronste en keek daarna vragend. ''Wat wil je dan dat ik doe?''
Artos : ''Simpel, zoals je al zei, kunnen er ernstige gevolgen aan me daad plakken. Toch denk ik dat we wel een groepje kunnen vormen die loyaal genoeg aan me kunnen worden dat ze voor me willen werken!''
Leon : ''En wie dan?''
Artos : ''Renwald is een grote stad, de hoofdstad van Arkris. En laten we eerlijk zijn, zelfs in Veona zijn er genoeg zwervers en arme mensen te vinden die voor wat geld bijna alles doen! We richten een soort van kleine groep op. We voeden en kleden die mensen aan en trainen ze vervolgens.''
Leon : ''Maar hoe wil je dat dan in naam van de Licht financieren?!''
Artos glimlachte en antwoorde : ''Ik heb genoeg gespaard en daarbij, brood is ook weer niet zo duur. Ik heb alleen iemand nodig die wat arme mensen bij elkaar verzamelt en ze voed en aankleed en dat ze zich tot één groep gaan voelen, die loyaal aan ons is. Zodra ik klaar ben in Lyon dan kom ik terug naar Renwald en zal ik ze trainen.''
Leon : ''Je beseft toch wel dat Lyon en Renwald in dezelfde rijk zijn, dus als je gezocht word in Lyon zullen ze je ook opzoeken in Renwald.''
Artos knipoogde. ''Dat is het hem nou juist. Ze zoeken mij, maar niet jouw of de mensen die wij gaan helpen!''

Leon zuchtte en het bleef even stil.
Daarna keek Artos twijfelend zijn vriend aan en dacht na.

Artos : ''Je hoeft niet per se mee te helpen. Ik snap dat je nog steeds bedroefd ben dat je uit Veona ben verbannen, maar ik hoopte dat jij het zou kunnen doen, want ik mag je erg en vetrouw je ook genoeg ervoor.''
Leon : ''Is al goed, wanneer vetrekken we richting Renwald?''
Artos : ''Zo gauw mogelijk.''
Leon  : ''Moet ik dan ook weer voor al die mensen zo een verborgen mes maken?''
Artos keek twijfelend en dacht na.

Artos : ''Dat word misschien erg duur, maar het zou misschien een optie kunnen worden. We zien wel of we dat wel redden, want zoveel geld heb ik nou ook weer niet. Anders zou ik een huurlingengroepje hebben gehuurd.''
Leon : ''Ik hoop echt dat het lukt zoals jij dat wilt, hoewel ik moet zeggen dat ik toch wel eens graag de mindere zou willen helpen.''
Artos lachte  lachte hard en grijnsde. ''Jij vind dat alleen maar leuk, omdat je dan mijn geld mag spenderen..soms doe je met net als een vrouw denken, goede vriend.''
Leon glimlachte. ''Denk je?''
Artos : ''Oke...laten we maar stoppen en een nachtje uitrusten en dan richting Renwald gaan..het zal ons wel een paar dagen reizen kosten.''
 
Artos keek fronsend naar Leon.

Artos : ''Zo te zien ben je echt nooit ver uit Veona geweest of wel soms?''
Leon : ''Veona is een prachtige parel omringd door ordinaire rotsen zondere enige nut. Ik hoefde de stad bijna nooit uit, want ik voelde me echt thuis en het maakte niet uit waar, maar zolang ik binnen de stadsmuren was.''
Artos : ''Mijn vriend, er zijn zoveel mooie plaatsen in de wereld. Neem bijvoorbeeld Westor. Als je alleen al de stadsmuren ziet. Het is een geweldige zicht. En ook binnen die grote massieve muren is de stad een wonderschoon gezicht.''
Leon : ''Echt? Hhmmm, tjah. Ik ben nu toch verbannen uit Veona en aangezien ik toch nu rond moet reizen kan het geen kwaad om proberen de schoonheid in een andere plek in te zien, toch?''
Artos knikte en glimlachte. ''Nee, mijn vriend. Het kan inderdaad geen kwaad als je probeert de schoonheid van een andere stad of plek te zien. Misschien kan je later alsnog wel naar Veona, wanneer ze je daar een beetje vergeten zijn.''
Leon : ''Trouwens, over je plan.''
Artos : ''Wat is er mee?''
Leon : ''Waarom richt je niet meteen gilde op?''
Artos : ''Hoe bedoel je?''
Leon : ''Nou, ik denk dat als je plan slaagt, je erg veel mensen ermee zou kunnen helpen. We zouden een gilde kunnen oprichten en....zie je dat?''

Artos en Leon bleven lieten hun paarden halt houden. Terwijl ze richting de poort reden was er midden op straat een gevecht aan de hand. Een jonge vrouw stond uitdagend naar drie mannen te kijken. Ze was ronduit de 1.60m en slank. Ze had haar capechon op en haar vuisten gebald.

Leon : ''Wat is er....''
Artos glimlachte en keek Leon aan. ''Wacht, ik ken haar.''
 
Een van de twee mannen probeerde met een van zijn knuisten de vrouw beet te pakken. Die stapte snel een stapje rechts opzij terwijl ze een vuist richting van de man zijn neus zwaaide.

De man vloekte en strompelde naar achteren. Zijn maat kwam meteen in actie en sprong op de vrouw af. Die bukte en stompte in de man bij zijn edele delen. De man kreunde en boog voorover. De vrouw haalde uit en raakte de man op zijn kin. De man sloeg achterover en bleef op de grond kreunend liggen. De vrouw keek uitdagend om haar heen tot haar oog op Artos viel. Ze fronste, maar glimlachte langzaam en liep naar hen toe.

Artos schudde zijn hoofd en de vrouw grijnsde.

Marsha : ''Zo, wat brengt jouw hier? Ik dacht dat je voor een langere tijd weg zou blijven.''
Artos : ''Je kent me toch?''
Marsha lachte en antwoordde : ''Ja, maar net iets té goed, maar zullen we hem smeren voordat er bewakers komen rondneuzen.''
Artos knikte. ''Kom achterop, trouwens Marsha, dit is Leon en Leon dit is Marsha.

Leon glimlachte en knikte en Marsha nam hem even aandachtig op en knikte vriendelijk terug. Daarna nam Marsha plaats achter bij Artos en reden ze weg. Marsha kreeg wel gelijk, want er kwamen een paar soldaten langs die hoorde dat er wat aan de hand was. Echter was de drietal net al de poort uit.

Toen ze een kleine afstandje hadden afgelegd stopte Artos zijn paard en wierp hij een blik op Marsha. Die keek hem fronsend aan.

Marsha : ''Waarom stoppen we?''
Artos : ''Dacht je dat je mee mocht? Aah, dat is best schattig.''
Marsha : ''Wat? Wil je dat ik terug ga? Waarom?''
Artos : ''Simpel, zaken schat.''
Marsha keek afkeurend en in haar ogen fonkelde van woede. ''Sinds je laatste bezoek had je me beloofd dat ik mee zou mogen komen. Je zou me uit dat rattenhol halen en proberen ervoor te zorgen dat ik het beter zou krijgen.''
Artos keek twijfelend. ''Serieus? Nou, ik heb weinig zin in om met iemand in discussie te gaan en al helemaal niet met jouw.''
Marsha keek vrolijk. ''Betekent dat ik mee mag?''
Artos knikte en mompelde : ''Anders zit ik alsnog vast aan dat gezeik.''
Marsha : ''Ik ben niet doof hoor.''
Artos bromde nog zachter : ''Nog niet...''

Terwijl ze reden begon Marsha met Leon te praten. Ze raakte geintresseerd in zijn werken en tot verbazing van Artos begon ze toch slimme vragen te stellen. Leon voelde zich eerst niet op zijn gemak, maar naarmate Marsha hem meer aanmoedigde met haar vragen begon hij steeds vrijer te praten.
Artos glimlachte, gelukkig konden ze het met elkaar vinden. Alleen nog een plekje vinden in zijn plannen waarin Marsha hem kon helpen...maar dat zou wel gaan lukken, hoopte hij dan.
 
Janne

Vlug stopte ze wat kleren en spullen in een koffer. Ze nam niet te veel mee, maar de koffer was gewoon te klein. Ze probeerde de boel met haar voet wat aan te stampen, en na wat geworstel met haar koffer kreeg ze hem eindelijk dicht. Enkele bedienden kwamen de koffer halen om hem in een van de karren te gaan leggen. Ze liep naar beneden, de Grote Kamer binnen. Hoewel deze kamer op het eerste zicht niet gezellig oogde, was het vooral in de winter een knusse kamer. Ze ging verder naar buiten, waar alles al klaarstond. Lester was aan het drinken, Arrys zat aanwijzingen te geven over de beste te nemen routes en welke wegen ze het beste konden vermijden. Trystan was met een ridder aan het praten over vechten en paarden. Janne droeg een stevige jurk om te kunnen paardrijden. Hoewel ze liever schrijlings op een paard zat, was het ietwat aanvaardbaarder door het hof om een dame in amazonezit op een paard te zien. Als er al iets was dat ze deed wat nog aanvaardbaar was. Toen ze het hof eens bezochten wanneer ze klein was, had ze eens in een bord soep van een of andere opschepperige dame gespuwd.

Toen ze haar paard net wilde bestijgen, voelde ze enkele handen in haar zij die haar hielpen het paard te beklimmen.


Janne: He klootzak, heb je geen manieren?!?
Arrys: *met een warme glimlach* Blijkbaar meer als jij, zusje.
Janne: Oh, jij bent het, broertje. Ik dacht dat je..
Arrys: Iemand anders was? Hmm?
Janne: Je zou niet de eerste zijn die zijn hand in mijn zij wilde leggen.
Arrys: Zorg jij ermaar voor dat je de andere dames ginder niet jaloers maakt.
Janne: Broertje, je weet toch dat dat kippen zonder kop zijn? Die kan ik wel aan, dat weet je!
Arrys: Ja, maar spuw deze keer niet in hun soep.
Janne: Ik zal me proberen te gedragen, goed? Voor jou.
Arrys: Beloofd?
Janne: Ja, nee, niet helemaal. Je kent me en ik ga hier niet tegen je liegen.
Arrys: Goed dan, zolang de wijnboeren maar veel kunnen verkopen, dan.


Janne boog zich voorover en gaf hem een kus op de wang. Toen vader en zijn ridders, zo'n stuk of twintig die meereisden, klaar waren, kon de stoet vertrekken. Op de bagagekar stonden twee banieren met de roos van de Florents. De twee voorste ridders droegen elk een trompet. De stoet reed het machtige Wittoorens uit en reed door het platteland, dat van een mooie zomerdag genoot. De zon scheen fel, en de stoet leek soms de aandacht van toevallige bewoners te lokken. Op een gegeven moment reed Janne langs haar vader Lester.

Lester: Ah, mijn kleine meid. Ik heb lang geen tijd meer gehad om nog is met je te praten.
Janne: Vader, ik ben al lang volwassen hoor.
Lester: Weet ik, weet ik... Al die oude sokken die om je hand vragen.. Je bent volwassen dus maak jij je eigen keuzes, zo zit dat. Al die gezeik dat een echte vader een echtgenoot zou moeten zoeken... gezeik! Ik wil dat jij gelukkig bent, niet dat er omwille van jou een goeie deal gesloten wordt, ken je 't?
Janne: Ze zullen het weer over ons hebben, aan het hof.
Lester: Wat denk je zelf? Al die opgefokte edelen, bah! D'r zitten families tussen die veel ouder zijn als ons geslacht, en daar hun trots vandaan moeten halen. Zelf hebben ze geen rooie duit en een lachwekkend lapje grond. Dat acht zich dan beter dan ons en doen ook zo, met hun 'hoffelijkheid'. *hij spuwt in een struik* D'r zijn weinig echte mannen op deze wereld meer. Alles draait om uitstraling, charmes enzo... Nee, alle goeie mannen uit mijn tijd liggen nu in hun graf te rotten. Ik heb geen zin meer in dit bestaan. Ik wil iets in elkaar slaan met mijn BIJL!
Janne: Van Arrys zullen ze ginder houden...
Lester: Ach, Arrys... Hij is een goeie knul, maar ik vrees dat hij straks net zo wordt als hen...
Janne: Nee, zo is hij niet. Arrys staat daarboven.
Lester: Arrys staat boven alles. Iedereen houdt van hem, en ik geef iedereen nog gelijk ook.
Janne: Als ik zijn zus niet was...
Lester: Janne, ik hou heel veel van je, maar bespaar me je verdomde verlangens.
Janne: Doe ik gerust, vader. 'T zou anders nog eens een lange lijst kunnen worden...
 
Hij zuchte en keek de andere kant op. Ze waren een eind opgeschoten en nu was de beslissing aan hem. Zou hij nog bij hen blijven om zo te helpen bij het opzetten de gilde of zou hij toch meteen richting Lyon vetrekken?

Ze waren al voorbij de grens en volgens de berekeningen die Leon had gemaakt zouden ze voor de avond met een goede tempo en maar één pauze Renwald bereiken. Artos zuchtte alweer en liep terug. Het was tijd om weer door te gaan reizen.

Artos besteeg zijn paard en pakte Marha's hand beet en hielp haar zo op het paard te komen, achter hem. Leon zat al op zijn paard en na een knikje van Artos reden ze verder.
Meteen kreeg Artos de gedachte dat ze niet ver zouden gaan of Marsha zou hem weer gaan lastig vallen met vragen. Dat deed ze namelijk al sinds Leon aan Artos vroeg of hij meteen doorging richting Lyon. Echter bleef het stil.

Terwijl ze reden wierp Artos een blik achterom.

Artos : ''Je bent stil voor jouw doen, meid.''
Marsha fronste en keek verbaasd. ''Oh..sorry, maar ik was gewoon aan het denken.''
Artos : ''Echt? Waaraan?''
Marsha : ''Nou, gewoon aan iets. Niks belangrijks hoor.''
Artos : ''Je weet dat je me kan vertellen als je ergens mee zit.''

Hij wist al ongeveer wat het zou kunnen zijn, maar zeker weten deed hij niet. Net nadat hij over zijn keuze aan het nadenken was voelde hij dat ze hem steviger beet hield. Hij was even licht verbaasd, maar werd nog meer verbaasd toen hij hoorde wat ze zei.

Marsha : ''Ik vergeet nooit hoe wij elkaar voor het eerst hebben ontmoet.''
Artos : ''Je dreigde mijn keel door te snijden met een lange mes.''
Marsha : ''Ik bedoelde....nou.....ppff, wat ik wou zeggen is...''
Artos : ''Zeg het maar, ik maakte alleen maar een grapje.''
Marsha : ''Tja, waarom wil jij eigenlijk iemand zo graag vermoorden? Ik weet dat doden erg centraal staat als je huurling als beroep kiest, maar toch. Jij en iemand in koele bloeden doden. Dat kan ik me niet echt voorstellen.''
Artos : ''Ik hou niet van doden. Ook niet van oorlog of vechten. Liefts word ik een simpele boer met een aardige vrouw en wat kinderen die me al horendol maken. Liefst zou ik ook willen weten waarom ik in een weeshuis ben opgegroeid en waarom de wereld zowel wonderschoon als zo verdorven kan zijn. Hoe dan ook, de reden dat ik een zekere persoon om wil leggen met mijn eigen handen is vanwege het feit dat ik het belooft heb.''
Marsha : ''Aan wie dan?''
Artos : ''Een onschuldige jongen. Hij zou zo net als mij kunnen worden. Net nadat die jongen mij en degene die mij had ingehuurd om wat geld vroeg en ik bijna wat had gegeven, had die klootzak die me had ingehuurd met een zwaard de jongen neergestoken. Hij gaf als reden op dat het leven al een hel moest zijn en hij zo de jongen regelrecht naar het Licht had gestuurd en zo een grote held was. Ik had wat bloed door de brute steek op me hand gekregen van die arme onschuld. Bij zijn bloed heb ik gezworen dat ik wraak zou nemen op klootzakken zoals hij, want geen enkel kind verdient zo een einde.''
Marsha fluisterde : ''Sorry...i-ik wou niet..''
Artos knikte en onderbrak haar : ''Het geeft niet. Komt wel goed.''

Ze reden zwijgend verder totdat Leon stopte. Artos liet zijn paard ook stoppen en keek vragend naar zijn vriend. Die had een kaart erbij gepakt en keek er peinsend naar.

Leon : ''Volgens de kaart zullen we Renwald al snel naderen, maar mocht je toch nog eerder naar Lyon willen gaan dan moet je die kant op. Anders neem je toch een kleine omweg.''
Artos fronste. ''Hoe bedoel je? Via Renwald kan je ook richting Lyon komen.''
Leon knikte. ''Toch, ik denk dat je zo sneller bij Lyon kan komen en ook veiliger.''

Artos knikte en dacht na. Het was niet omdat hij twijfelde aan Leon. De man werd niks voor niks één van de genieën van Veona genoemd. Het was omdat hij twijfelde of het verstandig was om meteen richting Lyon te gaan. Hij moest zeker weten dat hij ergens in Renwald kon onderduiken en als de gilde die Marsha en Leon moesten voorbereiden nog niet klaar was, dan was het allemaal voor niks geweest. Hij keek eerst Leon aan en daarna even Marsha.

Artos : ''Ik denk dat het verstandiger is als weer eerst ervoor zorgen dat we een kwartier hebben in Renwald en ook zou ik jullie beiden niet erg veel vetrouwen en sneller terug komen, omdat ik dan de een verdenk het geld te spenderen aan de wijn en de andere aan....allerlei dingen.''

Zowel Marsha als Leon moesten glimlachen en toen reden ze richting Renwald. Haar muren begonnen in de horizon al op te doemen met haar torens en pracht.

Marsha fluisterde zacht ; ''Ik zou het uitgeven aan leuke dingen.''
Artos glimlachte. ''Zoals?''
Marsha legde zachtjes haar op hoofd op zijn rug en fluisterde : ''Een boederij.''

Ze reden rustig richting de grote stad, want de zon zou binnen één of twee uur onder gaan en ze zouden dus toch moeten overnachten in een herberg.
 
In de haven van Catinci was het nog donker. Het begon tegen zonsopgang te lopen en de lucht begon al grijs te worden boven de zee. Het schip kwam langzaam richting de haven.

Het schip gleed de stille haven binnen en meerde af aan de kant. Er werd een loopplank uitgelegd en het anker werd uitgelaten. Toen kwamen de mensen uit de kajuiten en liepen ze de loopplank op, naar de kade.

‘Waarom moest dit zo vroeg? We konden toch nog even slapen voordat we aankwamen?’ Ira onderdrukt een grote geeuw als ze uit de kajuit komt. ‘Och nee he, niet zo wiebelende plank waarover we moeten lopen! Hebben jullie geen bredere?’

Igno: ‘Schat, niet nu, ga er nu maar over heen, hoe eerder het klaar is, hoe beter.’
Ira: ‘Maar, maar, die plank! Die breekt zo!’
Igno: ‘Nee, dat doet hij niet, kijk,’

Igno steekt over.

Igno: ‘Staat als een dijk. Kom op, niet bang zijn, ik help je wel.’

Ira kijkt nog eens wantrouwend naar de plank, maar besluit toch over te  steken met de hulp van Igno. Als ze eenmaal aan de overkant staat slaakt ze een diepe zucht.

Ira: ‘Och goden, ben ik blij dat ik weer aan deze kant sta.’
Igno: ‘Mooi! Laten we ons dan nu naar ons huis gaan, en dan ga ik onze vakantie regelen!’
Ira: ‘Oh, geweldig! Ik hoop dat het huis een beetje groot is, ik hoop niet dat ik nog nieuwe meubels moet gaan kopen! Anders zou ik helemaal niet op vakantie kunnen!’
Igno: ‘We zullen daar maar voor een paar dagen zitten, totdat ik alels geregeld heb, daarna gaan we op vakantie, dan komen we terug en ga jij weer terug naar huis.’
Ira: ‘Hm, ik zou liever bij jou blijven.’
Igno: ‘Ach, ik zal vaak terug komen. Ik ben hier alleen maar voor m’n werk. Als dingen draaien, zal ik waarschijnlijk weer terug gaan naar Irlea en vanaf daar alles sturen. Als die achterlijke bureaucraten nou niet op alles belasting zouden gaan heffen, dan hoefde dit alles niet.’

Igno kijkt een beetje boos als hij het over de bureaucraten heeft. Toen kwam net de havenmeester er aan lopen. ‘Morgen, papieren graag.’ Begon hij, hij leek nog een beetje slaperig. Pui gaf de papieren aan de havenmeester, deze keek ze door en knikte. ‘Ziet er goed uit. Geniet van uw verblijf hier.‘ Igno glimlachte. ‘Dank u meneer, een prettige dag nog aan u gewenst.’ En zo gingen ze op weg naar het nieuwe huis. Onderweg begon Igno tegen Pui, ‘Zorg ervoor dat er morgen een koets met genoeg spullen en geld voor Dalon klaar staan. Hoe eerder ik op vakantie ben, des te eerder ben ik terug.’ Pui knikte. ‘Wij zullen zorgen dat alles word voorbereid, dat als je terug bent we kunnen beginnen met onderhandelen en opkopen.’
Igno: ‘Mooi…’

Ze stapten in een aantal koetsen die daar stonden te wachten. Hierin werd hun bagage geladen en vertrokken ze naar even buiten de stad, waar hun huis stond. Het huis was een stuk kleiner dan het huis in Malyn. Maar het had wel een aardige tuin en zag er nog redelijk netjes uit. Igno knikte tevreden, ‘Ah, kijk, een huis om echt wat mee te doen.’ Maar toen begon zijn vrouw ‘Om wat mee te doen?! Je zou er net de paarden kwijt kunnen!’
Igno: ‘Het is ook maar tijdelijk, we gaan hier niet lang blijven. Met wat geluk staat het meeste meubilair al klaar, dus je kan zo het bed in.’
Ira: ‘Pf, als dat past ja.’

De zon was nu vol op toen ze naar binnen gingen. Het huis leek klein van buiten, maar van binnen was het groter dan gedacht. Zelfs Ira vond het nog meevallen.

Igno: ‘Nou, laten we onze spullen uitpakken en ontbijten. Ik heb honger als een paard.’


(( Stuk met Zamir komt hopelijk maandag, of dit weekend. Heb zn karakter ding al af, maar nog geen tijd om verhaaltje te typen. ))
 
Lester

Ze hadden de nacht doorgebracht in een kasteel van een van de vazallen van Wittoorens. Ze waren vroeg opgestaan, en hadden hun reis al verder gezet. Tegen het middaguur, kwam één van de ridders, Galder, bericht uitbrengen.

Galder: Heer, we zijn net terug van onze verkenningstocht, we hebben iets gezien.
Lester: Ja, zeg maar, tenzij het niet belangrijk is.
Galder: We hebben iets verder, over die heuvelkam, enkele slavenhandelaars gezien...
Lester: Wat? Maar slavernij is verboden in Arkris, laat staan slavenhandel! Dat staat in de koninklijke wet!
Galder: Die lieden blijken dat recht dan niet te kennen.
Lester: Kom, de helft van jullie blijft hier bij de bagage en mijn familie, de andere helft komt met mij mee. We zullen die verdomde slavers het doen berouwen!
Trystan: Ik ga mee, vader!
Lester: Trystan, blijf hier en let op je zus. Die lieden zijn misschien bewapend.
Trystan: Ik kan hen aan.. Ik ben geen klein kind meer, vader.
Lester: Genoeg. Jij blijft hier en zorgt ervoor dat je zus niks overkomt. Begerepen?


En al snel was hij weg. Trystan was een dappere kerel, maar nog jong. Hijzelf was jonger dan Lester toen hij voor het eerst in een echt gevecht verzeild geraakte, maar hij was niet zo opvliegend... Bij Trystan kon het nog eens gebeuren dat hij op een dag zijn geduld zou verliezen in een gevecht en een grove fout maakte.

Ze reden tot aan de heuvelkam, en zagen hoe de slavenhandelaars weg probeerden te komen. Lester zette meteen de achtervolging in. Hij zette zijn sporen in de flanken van zijn paard en galoppeerde achter de bandieten aan. Hij reed dichter bij de eerste slaver en sloeg in één houw van zijn bijl het paard doormidden. Dat paard kwam kermend van de pijn ten val en slingerde zijn berijder tegen de rotsige weg. Eén voor één werden de slavers opgerold, hun paarden waren trager dan die van de ridders en waren makkelijke prooien voor zulke ervaren lieden. De 'koopwaar' werd vrijgelaten, en de meesten verspreidden zich op zoek naar een dorp of een stad. Enkelen bleven om nog wat spullen van de slavenhandelaars mee te nemen. Lester liep naar één van de slavers. De man was kalend en had een borstelige grijze baard. Op zijn wambuis droeg hij het teken van het geloof des lichts: een gouden zon op een witte achtergrond, met stralen in elke kleur van de regenboog. De man zat geknield neer, maar Lester nam hem bij zijn kraag en hief hem op.


Lester: Wat bezielde je om dat te doen? Weet je dan niet dat dat verboden is?
Slaver: De inspiratie kwam van de Heer zelf, beste man.
Lester: De Heer kan me niks schelen. Volgens de koninklijke wet in Arkris mag het niet, punt!
Slaver: De wetten van het geloof overstijgen alle aardse wetten!
Lester: Jij bent zeker van Aral, he? Wel, het kan best zijn dat ze in Aral zo redeneren, maar hier gelden de wetten des konings.
Slaver: Die mensen waren ongelovigen! Arkris behoort het geloof en Aral toe.
Lester: Laat je praatjes maar zijn. Ik denk dat je meer dan beseft wat jouw precieze straf is.

Lester riep Galder bij zich. Hij stond er binnen het ogenblik en boog voor Lester.

Lester: Hang deze en de anderen op aan enkele van die bomen. Zorg ervoor dat de tekens op hun wambuizen goed zichtbaar zijn.
Galder: Zoals u het behaagt, heer.
Slaver: Ik kan je bekeren! Volg het geloof en wordt vrij! Volg het geloof en je zult eeuwige verlossing kennen!

Galder negeerde dat, zag Lester. Het was een goede, plichtsgetrouwe ridder, vond Lester. Toen de slavers eenmaal hingen, riep er nog een een laatste kreet uit. "GELOOF!!" luidde die.

En waar geloof je nu in? vroeg Lester zich af.
 
Artos peinsde, maar Leon glimlachte en bleek erg enthousiast te zijn. Marsha was gaan rondlopen en zou dadelijk terug komen.

Er stond nog een man bij die geduldig bleef glimlachen terwijl Artos en Leon het gebouw aandachtig bekeken. Ze waren al binnen geweest en kennelijk was het ooit een kleine pakhuis. Toch had de man gezegd dat het zijn vorige woning was en niet meer nodig had en daarom ook wou verkopen. Hij zei wel dat het rot was om in te wonen, want met al die drukte in de buurt had je niet veel rust.

Leon keek bijna smekend naar Artos. Hij moest zuchten, want hij wist wel waarom dat Leon graag dit gebouw wou hebben als de locatie van de gilde. Het bood genoeg ruimte aan verscheindende dingen en dus ook een eigen ruimte waarin Leon verder aan allerlei dingen kon knutselen. Artos moest wel zachtjes bekennen dat hij het wel ook zag zitten.
Het koste namelijk niet eens zoveel en hij zou het deel dat hij dan overhield dan meer kunnen spenderen aan andere dingen die nodig zouden zijn.

Artos keek nog eens naar Leon, maar dat was overbodig, want zijn keuze stond al vast. Daarna knikte hij naar de man en gaf hem de nodige bedrag. Nadat de man hun beiden veel geluk wenste en hoopte dat ze er net zoveel plezier ervan zouden beleven zoals hij dat ooit eens had gehad.

Nadat ze binnen waren begon Leon al overal heen te lopen en vrolijk aantekeningen te maken hoe hij het zou inrichten. Bijna moest Artos lachen, want Leon deed ook al alsof er meubels en andere spullen stonden.
Marsha kwam binnen doordat de deur open stond en glimlachte.

Artos : ''En?''
Marsha : ''Het is een goede locatie. Je zou hier geen gilde van vechters verwachten. Ook heb ik een paar smeden gespot die redelijk dichtbij liggen. Leon lijkt blij te zijn met het gebouw.''
Artos : ''Klopt...kom.''
Marsha : ''Wat doen?''
Artos : ''Gezien Leon zich druk gaat maken over de inrichting wil ik dat jij iets anders gaat doen.''

Ze liepen naar buiten en liepen rond.

Marsha : ''Heb je ook al aan Leon een idee gegeven hoe de inrichting moest?''
Artos knikte en antwoorde : ''Ja. De binnenkomst lijkt het gewoon een simpele winkeltje die wat waren verkoopt. Echter zal Leon ervoor zorgen dat een muur word gebouwd met als excuus dat wat erachter ligt de werkplaats en opslaagplaats word.''
Marsha : ''Maar dat is dan de werkelijke plek waar de gilde is?''
Artos knikte. ''Leon zal daarna met wat hulp van degene die jij gaat werven ervoor zorgen dat de deur onzichtbaar word.''
Marsha fronste. ''Onzichtbaar?''
Artos : ''Ja tuurlijk. We willen niet dat iedereen weet dat er een gilde is waarvan de leden getraind worden om te dienen als bloeddorstige moordenaars.''
Marsha lachte en keek Artos spottend aan. ''Wacht. Je bedoelt dat we werkelijk arme mensen gaan trainen om ze te veranderen in koelboedige strijders?''
Artos : ''Ik weet het wel zeker. In de oude en zeer machtige rijk van Aral waren de arme de ruggengraat voor het leger. Je moet het zo zien, in dienst kregen ze te eten en kleding. De dood is voor de armen niet vreemd. Ze hebben de dood gezien in de vorm van enge ziektes en honger of dorst. Dus de dood van een strijder zien ze meer als een schone en snellere dood dan een enge ziekte die je langzaam verteert. Wij zullen hetzelfde systeem gebruiken. We zullen de mensen die we werven trainen, onderwijs geven en ook kleding en eten.''
Marsha knikte en werd stil.

Artos fronste en stopte. Marsha stopte en keek de andere kant op.

Artos : ''Is er iets?''
Marsha keek hem recht aan en zweeg. Toen zuchtte ze.

Marsha : ''Je gaat toch niet ervoor zorgen dat die mensen je eerst vetrouwen en ze dan misbruiken? Toch?''
Artos : ''Denk je dat ik zo een persoon ben?''
Marsha : ''Nee, maar het kan raar lopen..Zelfs voor iemand met een achtergrond als de jouw.''
Artos : ''Maak je geen zorgen. Ik beloof dat ik ervoor zal zorgen dat hun vetrouwen niet misplaats is.''

Ze liepen verder en Marsha wees een winkel aan van een smid die ze misschien zouden kunnen gebruiken voor de gilde als leverancier. Artos zei dat hij daarover zou gaan hebben als hij terug zou zijn van Lyon. Ze liepen verder.
Toen Artos een jonge knaap op de grond zag zitten stopte hij. De jongen keek boos richting de grond en zat om de hoek van een gebouw om zo niet in de weg te zitten van de voorbij lopende mensen.
Soms wierp hij een blik op iemand, maar ondanks dat hij wat muntgeld wou vroeg hij echter niks. Artos zei tegen Marsha dat ze even moest wachten. Ze zag waar Artos heen liep en begon goed op te letten.

Artos stopte voor de jongen. De jongen keek Artos recht aan, maar maakte geen aanstalten om op te staan of wat te zeggen.

Artos : ''Wil je wat muntgeld?''
Jongen : ''Ik wil werk. Als ik geld wou dan zou ik het hebben gevraagd.''
Artos : ''Waarom wil je werk?''
Jongen : ''Omdat ik niet zoals de rest wil eindigen. Stinkend en smekend. Is dat nou zo vreemd dan?''
Artos : ''Totaal niet, maar ik wil weten wat voor werk je zoekt.''

De jongen bleef Artos even strak aankijken. Daarna stond hij langzaam op en keek Artos recht aan.

Richard : ''Mijn naam is Richard en maak mij niet uit wat voor werk. Ik heb teveel slechte dingen gedaan en ik ben van plan dat niet meer te doen.''
Artos : ''Kom mee Richard. Ik denk dat jij wel het werk zou willen doen wat ik je ga aanbieden.''

Ze liepen richting Marsha die geduldig had staan wachten. Ze nam Richard nieuwsgierig op en keek weer naar Artos.

Artos : ''Richard, dit is Marsha. Zij is een van mijn meest betrouwbare vrienden en zal jouw je werk leren.''
Richard : ''Zeer aangenaam, madame.''
Marsha fronste. ''Volgens mij is hij nog niet eens rond de 25 jaar oud.''
Richard : ''Ik ben 17 jaar oud, maar wat is het werk dat jullie me aanbieden?''
Artos : ''Ben je bereid om een huurling te worden?''
Richard : ''Als dat ervoor zorgt dat ik niet meer op de straat hoef te slenteren met honger en dorst dan neem ik het aanbod met beiden handen aan!''
Artos : ''Marsha zal je trainen en als ik terug kom van een zakelijke reisje uit Lyon begint je echte training.''
Richard : ''Ik zal alles doen. Zolang ik maar een eerlijke loon krijg en niks hoef te doen waarbij ik arme mensen iets hoef aan te doen.''
Marsha : ''Maak je geen zorgen, want dat zul je niet hoeven te doen. Kan je lezen of schrijven?''
Richard fronste. : ''Nee, maar ik dacht dat huurlingen er waren om te vechten en niet om brieven te schrijven.''
Artos : ''Toch vind ik wel dat het moet en ik denk dat het handig voor je is. Zelfs als je later besluit om wat anders te worden dan zal het je tot nut zijn.''
Richard haalde zijn schouders op. ''Ik vind het goed.''

Ze liepen terug richting de locatie van hun gilde. Richard moest even glimlachen en ook Artos was tevreden met zichzelf. Marsha had nu gezien wat voor soort personen ze naar moest gaan zoeken en ze zou hen gaan trainen door hen oefeningen te laten doen die te maken had met hun conditie.
Aangekomen bij de locatie van de gilde stopte Artos.

Marsha : ''Ga je nu al?''
Artos knikte en keek Richard aan. ''Ik neem aan dat je werkelijk zult doen wat je er van je verlangd zult worden. Mocht je toch afvragen waarom je sommige dingen moet doen dan moet je die vragen voor mij bewaren of afwachten als je iets hebt gedaan. Alles zal duidelijk worden. Begrepen?''
Richard : ''Ik ben al dankbaar dat u me zag zitten in plaats van dat u doorliep. Ik zal doen wat ervan me gevraagd word en me beste been ervoor zetten!''
Artos : ''Mooi...ik vetrek nu naar Lyon. Ik neem aan dat je weet hoe het nu verder moet?''
Marsha knikte en gaf hem een knuffel. Ze fluisterde zachtjes zodat Richard het niet kon horen.

Marsha : ''Wees voorzichtig.''
 
Zamir keek uit over de grote woestijn voor hem. Het zou hem nog zeker een aantal dagen kosten voordat hij bij een grotere stad zou aankomen en misschien met wat geluk een andere nomadenstam zou tegen komen. Hij slaakte een diepe zucht en liet zijn kameel verder lopen.

Hij had besloten om zijn stam verlaten, na de zoveelste ruzie die hij had gehad met zijn vader. Hij stond op het punt om hem uit de stam te verbannen, maar Zamir hield die eer liever voor zichzelf en ging op eigen houtje weg. Hij dacht dat hij daar toch niets meer te zoeken had, hij had geen kans om ooit stamhoofd te worden en daarnaast zou hij altijd onder de schaduw van zijn jongere broertje leven. Dan maar liever een nieuw leven dan dit leven.

Zamir had alleen geen idee wat hij kon gaan doen, hij had nooit een vak geleerd, laat staan dat zijn vader hem iets had willen leren. Hij had misschien wat ervaring met een kromzwaard, maar verder kon hij niet veel bijzonders. Het zou hem ook niet veel uitmaken wat hij ging doen, zolang hij maar iets kon doen en geld daarmee te verdienen.

Hij kwam langs een groepje cactussen en stapte af om er wat te drinken. Hij sneed een paar stukken cactus af, maakte er een snee in en dronk zo het cactussap eruit. De resten die hij over had, bewaarde hij voor cactussoep. Terwijl hij van het cactussap dronk, dacht hij na over wat hij kon gaan doen. Hij was nooit de woestijn uit geweest. Alles wat hij kende was zand en het nomadenkamp. Soms was hij wel eens in een stad geweest, maar dan nog maar 2 keer per jaar ongeveer. Misschien was het wel een idee om eens de woestijn uit te gaan, kijken wat er in de rest van de wereld te zien was.

Probleem was dat hij alleen nooit een kaart had gezien die ook maar iets van buiten de woestijn had laten zien. Hij kwam tot de conclusie dat als hij alleen maar naar het westen zou reizen hij waarschijnlijk wel uit de woestijn komen. Een gezegde dat wel vaker voorkwam bij zijn stam, ben je verdwaald, ga naar het noorden, daar zal je altijd wel iets vinden. Hij besloot het er maar op te wagen, hij had toch niets te verliezen. Hij sprong op zijn kameel, Camul en reed richting het noorden.

De zon begon al onder te gaan. Zamir besloot maar eens vroeg kamp op te slaan. Hij stopte bij een kleine rotshoop, gaf zijn kameel wat water en begon een vuurtje op te starten. Toen hij eenmaal het vuur brandende had, was het al bijna volledig donker. Hij bakte zijn stukken cactus op, zodat een lekkere geur vrijkwam. Zijn stam was gespecialiseerd in gerechten gemaakt van cactussen. Er was niet al teveel te eten, naast vlees en soms nog wat andere planten, daarom leefden ze van voornamelijk cactussen.

Zamir’s gedachten dwaalden af terwijl hij in het vuur staarde. Toen hij jonger was, was hun nomadenkamp bezocht door soldaten van de Sultan. Ze kwamen weer eens jonge mannen ronselen voor het leger in de oorlog. Hij was toen nog te jong om in het leger te dienen. Hij was er blij mee, goddank, zijn stam bleef zover mogelijk van alle buitenlanders vandaan en was ook niet blij met enige oorlog, maar ze moesten de bevelen van de Sultan opvolgen. Ze zouden binnenkort wel weer langskomen, misschien zou zijn halfbroer wel moeten dienen, hij kon het alleen maar hopen.

Hij gooide nog wat hout op zijn vuur en begon rustig in te slapen, met de gedachten dat hij vreemde landen zou kunnen zien de volgende dagen.
 
Back
Top Bottom