De dag was koud voor de tijd van het jaar. Thomas zag het ochtendlicht door de oude gordijnen van zijn slaapkamer schijnen en kreunde bij de gedachte om er uit te moeten komen. Uiteindelijk kon hij zichzelf overtuigen en stond op. Hij waste zich snel bij een teil in de hoek en trok zijn kleren aan. Hij pakte een trommel uit de kast en keek erin. Hij kwam tot de conclusie dat zijn crackers zo goed als op waren. Hij zuchtte. Dat ging hem weer kosten. Hij nam een cracker, smeerde er wat ham uit blik op als ontbijt.
Hij woonde in wat je bijna een huis kon noemen. Het was voornamelijk gebouwd van enkele lagen houten platen, met soms nog wat isolatie er tussen. Hij had een kleine leefruimte waar hij sliep, eten maakte en leefde. Daarvoor was zijn winkel die een stuk groter was. Achter zijn huis had hij nog meer ruimte dat werd gebruikt voor opslag van spullen. Hij was druk bezig om spullen op te kopen waarmee hij een nieuw en steviger huis kon maken. Soms als het regende, wou het water nog wel eens naar binnen lopen bij hem.
Hij liep naar voren naar zijn winkel. Hij mocht niet klagen met wat hij had. Het had hem een tijd gekost, maar in die tijd had hij een aardig lopende winkel opgezet die van alles kocht en weer verkocht. Hij werd geholpen door nog twee jongens uit de buurt en zijn buurvrouw, die ooit administratieboeken had bestudeerd in haar vrije tijd.
Hij woonde in het vroegere Financial Park van New York, aan de zuidkant van het district. Daar stond de nederzetting van de familie Johnson. De nederzetting had goed gegroeid de laatste jaren. Meer en meer mensen waren er komen wonen, dit waren voornamelijk vluchtelingen uit andere stadsdelen. Dit was zeker voordelig voor Thomas, maar verhoogde de overlevingskans van de nederzetting zelf ook.
Thomas liep zijn winkel in, keek door het kleine raam naar buiten om te zien dat het regende. Hij zuchtte, slenterde naar de deur en draaide het kaartje met ‘Open’ naar buiten.
Hij woonde in wat je bijna een huis kon noemen. Het was voornamelijk gebouwd van enkele lagen houten platen, met soms nog wat isolatie er tussen. Hij had een kleine leefruimte waar hij sliep, eten maakte en leefde. Daarvoor was zijn winkel die een stuk groter was. Achter zijn huis had hij nog meer ruimte dat werd gebruikt voor opslag van spullen. Hij was druk bezig om spullen op te kopen waarmee hij een nieuw en steviger huis kon maken. Soms als het regende, wou het water nog wel eens naar binnen lopen bij hem.
Hij liep naar voren naar zijn winkel. Hij mocht niet klagen met wat hij had. Het had hem een tijd gekost, maar in die tijd had hij een aardig lopende winkel opgezet die van alles kocht en weer verkocht. Hij werd geholpen door nog twee jongens uit de buurt en zijn buurvrouw, die ooit administratieboeken had bestudeerd in haar vrije tijd.
Hij woonde in het vroegere Financial Park van New York, aan de zuidkant van het district. Daar stond de nederzetting van de familie Johnson. De nederzetting had goed gegroeid de laatste jaren. Meer en meer mensen waren er komen wonen, dit waren voornamelijk vluchtelingen uit andere stadsdelen. Dit was zeker voordelig voor Thomas, maar verhoogde de overlevingskans van de nederzetting zelf ook.
Thomas liep zijn winkel in, keek door het kleine raam naar buiten om te zien dat het regende. Hij zuchtte, slenterde naar de deur en draaide het kaartje met ‘Open’ naar buiten.